De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan eene schoone. Daar u Natuur, met eigen handen, Voor aller oog, heeft opgeschikt, Maakt gy haar groot geschenk te schanden, Wanneer g' u zelve verwt en strikt. Voeg niets, wilt g' als een schoonheid leven, By 't geen Natuur u heeft gegeven. De konst, hoe zeer z' u ook doe pronken, Wat nut g' u van haar hulp verbeeldt, Heeft nimmer eedler schoon geschonken Dan u de jeugd heeft toegedeeld. Voeg niets, wilt g' als een schoonheid leven, By 't geen Natuur u heeft gegeven. [pagina 246] [p. 246] Gy toont ons al d' aanvalligheden, Waardoor men harten wint en houdt. Vermeng tog nooit, om welke reden, Het zuivre goud met klatergoud. Voeg niets, wilt g' als een schoonheid leven, By 't geen Natuur u heeft gegeven. Gy moet geen' vreemden opschik dragen, Schoon gy dit steeds van andren ziet: Want, wil men al te sterk behagen, ô Iris! dan behaagt men niet. Voeg niets, wilt g' als een schoonheid leven, By 't geen Natuur u heeft gegeven. Uw naaste Buur, wier jaren klimmen, Moet minnaars lokken door de kunst: Zy moet het oude vel doen glimmen: U schonk Natuur haar grootste gunst. Voeg niets, wilt g' als een schoonheid leven, By 't geen Natuur u heeft gegeven. Men kan, met kieschheid, kleine Vlekken Verbergen voor het menschlyk oog, Of luister geven aan zyn trekken; Maar dikwerf vliegt de kunst te hoog. Voeg niets, wilt g' als een schoonheid leven, By 't geen Natuur u heeft gegeven. Vorige Volgende