De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De vos en de kat. De Vos ging met de Kat op weg: Zy raakten bezig, onder 't wandlen, Met van den aart van regt en billykheid te handlen: Zy prezen 't heilig regt door meer dan een gezeg. Zy zagen, onder 't stigtlyk praten, Een Wolf, die, dol en uitgelaten, Op d' open weg te voorschyn kwam. Hy greep in woede een weerloos Lam, En 't weerloos diertje kon den aanval niet ontloopen, Maar moest dien met den dood bekoopen. O! riep de Kat, wat wreed, wat onregtvaardig doen! Moet hy dit vreedzaam schaap verslinden? Kon Slokop zyne maag niet met iets anders voen? Kon hy tot spyze in 't bosch geen struik of eekels vinden? De Vos liet zich nog sterker uit, En zei: wat heeft het schaap misdreven? [pagina 200] [p. 200] Kon deze Wolf, zoo heet op buit, Niet zonder zulk een Bloedschuld leven? Terwyl zy dus, verstoord en gram, Naby een boerenstulp geraakten, Geviel het dat de Vos van verre een Hoen vernam, Waarna zyn hart en tanden haakten; Waarom hy 't naliep, 't kreeg en at. Daarna verschafte een Rot, die aantrok, zonder vrezen, Een lekkre maaltyd aan de Kat, Die toonde net zoo wreed als Wolf en Vos te wezen. Een Spin zat in haar webbe alleen, En sprak, terwyl ze op 't Schouwspel staarde, Wat boosheid! wat geweld! Daar gaan de monsters heen. Maar denk niet dat de Spin een enkel Vliegje spaarde. Zoo gaat het menigwerf: men vloekt in andren 't kwaad, Het geen men reis op reis begaat. Vorige Volgende