De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] De musch en de tortelduif. Menalkas minde Galaté: Hy mogt, op zekren tyd, haar van zyn liefde spreken, En om haar wederliefde smeeken, Maar won geen voordeel door zyn bee. Ach! zei ze, kwel my niet: gy moogt myn opzet weten. Ik minde Licidas: hy zwoer my menigmaal Dat ik zyn hart bezat: 'k vertrouwde op deze taal; Maar ach: die Licidas heeft Galaté vergeten: Hy koos Lizette tot zyn vrouw. Doch schoon die Herdersknaap zyne eeden heeft geschonden, Blyf ik aan mynen pligt getrouw. Ik heb my door myn woord verbonden Dat niemand buiten hem, hoe lang ik leven mogt, Hoe sterk men ook myn liefde zogt, Zou slagen in zyn wensch: gy kunt dus nimmer denken Dat ik u myne hand zal schenken. Menalkas ging met vryen voort, En poogde Galaté, door teedre minneklagten, Te doen verandren van gedagten; Maar alles bleef vergeefs: zy hield zich by haar woord. Menalkas Vader kwam om voor zyn' Zoon te vryen, Maar Galaté wou naauwlyks lyen Dat hy van trouwen repte, en zong haar ouden zang: Haar weigering bleef sterk, en duurde dagen lang, [pagina 155] [p. 155] Niets had de brave man haast onbeproefd gelaten Om 't lieve meisje te bepraten. Hy raadde zynen Zoon op 't voorwerp zyner min Nu geen verwagting meer te stellen: Doch eindlyk viel hem nog een nieuwe vinding in: Hy kon met goeden zwier een fabeltje vertellen: De schoone leende hem, wanneer hy sprak, gehoor: Zy hoorde, met vermaak, den grysaart wat verhalen. Dit dagt hem kon de zaak naar zynen wensch bepalen: In zulk een hoop droeg hy haar 't volgend sprookje voor. Een Muschje dorst de poging wagen Om aan een Tortelduif, die kwynde van verdriet, Op 't nedrigst om haar min te vragen, Maar 't zugtend Duifje hoorde niet. Het sprak, op droeven toon, ik wil myn trouw niet breken, Al is my nog zoo klaar gebleken Dat hy, met wien ik lang den zoetsten wellust vond, Een ander gaiken zogt, en zyn beloften schond. 'k Zal nimmer naar 't gevlei eens andren minnaars hooren. Geen aanzoek zal my ooit bekooren. ô Muschje! kwel my niet: vlieg naar een ander toe. 'k Schrik van de liefde, ja, 'k ben zelfs de waereld moe. Een oude Tortel kwam, op 't hooren van die reden, Uit zynen schuilhoek voortgetreden. En sprak; onnoosle Duif, my deert uw misverstand: Gy wyst het Muschje van de hand, Omdat uw wederhelst veranderd is van zinnen: Doch om die reden moest uw hart, Door de ontrouw al te veel gesard, [pagina 156] [p. 156] Dat lieve Vogeltje beminnen. Had u de wreede dood een' dierbren gade ontrukt, Waar' door een sterfgeval uw liefste wensch mislukt, Dan mogt ge uw leven lang dit harde lot beklagen, En nooit een' ander liefde dragen. Maar nu die Gade u snood verlaat, En toont dat uwe trouw hem niet ter harte gaat, Zyt gy van allen dwang ontheven. Nu moogt ge een' ander' deel in uwe liefde geven. Die taal voldoet de Duif: ze is thans volmaakt gerust, En deelt met haren Musch in teedren minnelust. Geen mensch hoeft Galaté de Fabel uit te leggen: Zy weet wat de oude man met dit verhaal wil zeggen; Het weert haar vorig misverstand, Zy schenkt Menalkas hart en hand. Vorige Volgende