De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| |
Kreeg hy, op 't onverwagtst, van d' ouden Heer een' Brief.
Hy las, en de inhoud was: myn Zoon, door's Hemels zegen,
Heb ik geen klein geluk verkregen:
Men schonk my eenen post, die jaarlyks, naar ik gis,
Wel duizend livres waardig is.
De Zoon vond goed den Brief gulhartig voor te lezen,
En zorgde dat hy wel tien duizend livres las.
Een Heer, die in 't gezelschap was,
Zei, hou! het moet maar duizend wezen.
Dit zei de man op goeden grond,
Dewyl hy agter hem, die zoo vergrootte, stond,
En dus ten klaarsten kon bespeuren,
Wat som den ouden man zoo kragtig op kon beuren.
De pogcher was niet eens verbluft.
Hy sprak: myn gryze Vader suft.
Hy heeft, dit stel ik vast, een gautsche nul vergeten:
't Ware anders veel te klein om 't my te laten weten.
|
|