De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De voorbarige biegt. Een Dame, wel bewust van eenig wangedrag, Het geen zy, na de biegt, zeer graag voor al haar leven, Tot haar gerustheid zag vergeven, Sprak zeker' geestlyk' Heer, dien ze in een Klooster zag, Van hare zaken met vertrouwen. Zy knielde voor hem neêr, en maakte hem bekend Hoe ze, om een braaf slag van een' Vent, Haar' Ega had gekroond. Hy bleef haar slegts aanschouwen, En sprak geen woord op hare taal. Zyn zwygen deed haar sterk om absolutie vragen. [pagina 76] [p. 76] Mejuffrouw, sprak hy toen, ik moet uw drist beklagen: Ik ben zoo min als uw Gemaal In staat om 't geen gy wenscht te schenken. Ik ben niet meer dan Kapellaan. De Dame rees, en zei: dat komt u duur te staan, En zal u al uw leven krenken, Dat gy my zulks niet hebt gezegd, Eer ik myn biegt had afgelegd! 'k Zal aan den Prior uw gedrag terstond ontdekken! Gaa heen, vergramde Vrouw (zoo sprak de Kloosterling) Verklaag my, zoo 't u lust: myn dwaling is gering: Uw misdaad zal u lang tot schande en onheil strekken. Ik zal, terwyl ge my verklaagt, Uw' man een' korten poos gaan spreken, En zeggen welk een hart ge in uwen boezem draagt. Gramstoorigheid was ras geweken: Mevrouw werd op dit woord gedwee, En 't eene mes hield hier het ander in de scheê. Vorige Volgende