De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Toepassing op den tegenwoordigen tyd. Zoo Pavillon eens opstond uit het graf, En voor de tweede maal zich op den weg begaf, Om Holland door te reizen, Wat zou hy, sedert zynen dood, De pragt en weelde zien vergroot! Hy zag zyne oogen blind aan stad en land-paleizen. Doch zoo hy thans den boerschen stedeling By de oude Vorschen wou gelyken, 't Mogt wezen uit de zugt tot staatsverandering, Die velen nu te ontydig laten blyken. Zy smaalen op den Vorst, maar ach! uit eigenbaat, Niet uit een klaar begrip wat best is voor den Staat. Ik wil niet van de schulden reppen, Waar van het land de rente in ieder jaar betaalt: [pagina 15] [p. 15] 'k Vraag niet van waar men 't geld tot al die lasten haalt. Ik ben een onderdaan, die nooit vermaak zal scheppen In, als een vreemdeling, te spreken by de gis Van iets, dat voor zyn oog met regt verborgen is. Het aardryk is en blyft, gelyk het was voor dezen, Een stiefmoer, die ons weinig geeft. Doch zoo der Vadren vlyt hen deed gelukkig wezen, De luiheid, daar men thans in leeft, En die men 's middags nog dient uit het nest te kloppen, Dreigt in het kort de bron der welvaart toe te stoppen. Het zyn de vrysters niet alleen, Die lustig in de bogt met hare minnaars springen; De vrouwen vallen vaak zoo vies niet als voorheen; Want sederd de overkomst van Fransche vlugtelingen, Is hier een vreemde trant van leven ingevoert, En met de strenge tugt des ouden tyds geboert. 't Eenvoudig is reeds lang verdreven; De hovaardy groeit aan by 't mindren van de magt: Men zou de vryheid eer geheel ten besten geven, Dan 't kleinste deel van weitsche pragt: En velen, als ze zien het einde hunner schatten, Beginnen t' eenemaal als dollen uit te spatten. Elk een gelooft hier wat hem lust, ô Gulde Vryheid van geweten! Door u leeft elk in volle rust. Gy zyt het hoogste goed van Hollands Ingezeten. Hy zy vervloekt, die u van verre slegts belaagt; Hy zy vervloekt, die u geen gunst en eerbied draagt. [pagina 16] [p. 16] Laat dan de Franschman vry op onze boerschheid smalen, Hy noeme ons geesteloos en ruw en onbeschaafd, Wy egter, wy, die aan geen menschen zyn verslaafd, Ook niemand in de keur van zyn geloof bepalen, Genieten grooter heil dan eenig landschap heeft, Dat voor het dom gezag van kerktirannen beeft. Vorige Volgende