De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
De vorming van uw lyf en leden,
Belooven dat gy alles weet.
Maar gaf u wysheid zulk een teeken,
Gy spreekt als een der lompste Leeken.
Wanneer gy zwiert langs markt en straten,
Zegt elk: ‘men spoed' zich aan een' kant,
Daar wandelt een der Heeren Staaten,
Daar komt de wyste man van 't Land’.
Maar gaf u wysheid zulk een teeken,
Gy spreekt als een der lompste Leeken.
Gy peinst, gy houdt het hoofd gebogen,
Als hing 'er veel aan uw beleid:
Ik zag, Rudolphus! in uw oogen
Een' man van groote schranderheid.
Maar gaf u wysheid zulk een teeken,
Gy spreekt als een der plompste Leeken.
Want let men op uw doen en werken,
En op uw taal, die weinig stigt,
Zoo kan men naauwlyks anders merken,
Dan dat g' een lamp zyt, zonder licht.
Al gaf de wysheid u een teeken,
Gy spreekt als een der plompste Leeken.
'k Heb uit uw daden kunnen leeren,
Dat g' anders zyt dan g' u vertoont;
Dat onder statelyke kleeren
Een onbeschaasde buffel woont.
Al gaf de wysheid u een teeken,
Gy spreekt als een der plompste Leeken.
| |
[pagina 314]
| |
Vaak schuilt 'er, onder 't sineerig hoedje,
En onder 't kaal gesleten stof,
Een man, die geen onnozel bloedje,
Maar 't waardig voorwerp is van lof.
Wiens staat, gelaat en nedrig leven,
Niet veel belooft, maar veel kan geven.
Laat Sokrates om zyne leden
En boersch gelaat toch onbespot.
Inwendig was hy schoon van zeden,
Versierd, gelyk een aardsche God.
Zyn staat, gelaat en nedrig leven,
Beloofde niets, schoon 't veel kon geven.
Antisthenes was van gelyken
Voor 't menschlyk oog berooid en kaal,
En dagt zich ryker dan de ryken.
Hy was vernoegd met stok en maal.
Zyn staat, gelaat en nedrig leven
Heeft niets beloofd, maar veel gegeven.
Diogenes werd hond geheten,
En Epictetus hinkepoot.
Zy waren beiden laag gezeten,
Doch beiden door hun gaven groot.
Hun staat, gelaat en nedrig leven
Heeft niets beloofd, maar veel gegeven.
|
|