De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De tweede Alexander. Een Jongling zag, op zekren tyd, In wat voor Stad of Land behoort men niet te vragen, Zyn' Vader in het spel een groote geldsom wagen: En 't lot was tegen hem: de man raakte alles kwyt. Nog naauwlyks zag de Zoon hoe 't goed begon te korten, Of Vader zag hem tranen storten, En zei, daar hy de hand van 't huilend knaapje vat, Hoe! grim je Jonge? wat is dat? Het antwoord, dat hy gaf, met een bekreten wezen, Kwam zaaklyk hierop uit, en 't was geen kwaad bescheid: Ik huil niet zonder grond. 'k Heb gistren nog gelezen, Hoe Alexander heeft geschreid, Omdat zyn Vader, eer hy zelf iets had begonnen, Ontelbre steden had verwonnen; Hy weende, en zeide met verdriet: ‘'k Vrees dat Filippus niets voor my te winnen liet’. Ik ween, dewyl 't geluk uw zyde niet wil kiezen. Wat zal ik arme hals, wanneer ik grooter word, En ook myn tyd met speelen kort, Tog houden, dat ik zelf kan in het spel verliezen? Vorige Volgende