De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Diogenes. Het was de mode, in oude dagen, Dat ieder Filosoof, hoe deftig van gelaat, Den ryken luiden op de straat Gerust een aalmoes af mogt vragen. Men agtte zulks, in Griekenland, Dien schrandren mannen nooit tot schand. De rykdom was gereed om wat men vroeg te schenken. Diogenes, aan wien alle eeuwen zullen denken, Ontmoette op zekren tyd een' mildbedeelden Vrek, Alom bekend voor boos en gek. De Wysgeer spreekt hem aan, en toont dat hy 't durft wagen Hem om een grooter som te vragen, Dan hy gewoon was voor zyn deel Te vordren van zyn medemenschen. De Vrek zei, wel myn Vriend! ik zoude u haast verwenschen. Wat onbescheid! wat eischt gy veel! Gy zyt een groote baas, en kent uw konst volkomen. 'k Denk dat gy by u zelv' een opzet hebt genomen, Om de eerste maal dat gy my zaagt, By my meer gelds voor u te zoeken, [pagina 248] [p. 248] Dan ge ooit van andre luiden vraagt. 'k Ben edelmoedig, maar ik laat my zoo niet doeken. Diogenes had zulk een antwoord juist verwagt. Hy sprak: myn Heer heeft wel gedagt; 'k Meen u na dezen dag nooit weder aan te spreken; Maar ik vernieuw myn vraag by andren alle weken. Vorige Volgende