De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het te stament. Een man van groote kundigheden, Maar niet bedeeld met grooten schat, Werd veel ten vriendenmaal gebeden: Elk was verheugd, die hem aan zyne tafel had. Dewyl nu de een dan de ander hem liet nooden, En hy dus dagelyks nu hier dan daar moest gaan, Kwam hem, door fooitjes aan de boden, Zyn spys en drank geweldig duur te staan. [pagina 178] [p. 178] Hy telde een heer by zyne vrienden, Die pragtig leefde en 't vry kon doen: Die, als een' man van groot satzoen, Een grooten stoet had van bedienden. Aan dezen vroeg hy eens, op zekren dag, Den naam van al de knegts en meiden, Die hy in 't huis van dien Mecenas zag. Dit kwam den Gastheer voor als vry wat onbescheiden. Hy vroeg zyn' gast dan naar den grond Waaruit dit vreemd verzoek ontstond. Het antwoord was: myn vriend! gy zult de reden weten; 'k Weet dat ik grof in schulden steek, Dewyl ik viermaal in de week, Op uw beleefd verzoek kom aan uw tafel eten. Ik ben niet ryk, gelyk u is bekend, Ik ben onmagtig om uw volk genoeg te schenken: Noem my hun namen slegts: ik zal de lui bedenken, By 't maken van myn Testament. Vorige Volgende