De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De zangmeester. Elk voedt vast eerbied voor de konst, die hy hanteert, En kent geen mensch voor wys, voor schrander en geleerd, Die niet in deze slaagt door groote vorderingen. Een man, die lessen gaf in 't zingen, Kwam, in zyn' post, een jaar of twee, of mooglyk meer, Wel zesmaal in de week, by eenen jongen Heer, Wiens moeder dagt dat hem geen' zegen was beschoren Ten zy hy treflyk zingen kon. Doch alle moeite was verloren: De Leerling bleef zo zwak, als toen hy pas begon. Intusschen vordert hy in jaren; Hy krygt, door voorspraak aan het Hof, Een ampt: hy vryt, en zal eerlang gelukkig paren: Hy leeft geschikt en braaf; elk spreekt van hem met lof, Behalven hy, door wien hem lessen zyn gegeven In de eedle zangkunst, nooit naar heur waardy verheven; In die betoverende kunst! De Meester wordt betaald, behoeft niet weer te komen. Hy heeft het gunstig lot zyns leerlings pas vernomen, Of zegt, die domkop wint dan aller menschen gunst; Wat schiet hy ver te kort by andre jonge Heeren! 'k Heb hem geen zingen kunnen leeren. Vorige Volgende