De vrolyke zeeman, verheugd over de vrye zeevaart
(1803)–Anoniem Vrolyke zeeman, verheugd over de vrye zeevaart, De– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
Wat zoet aendoenlijkheid /
Wanneer het opensplijt /
En ik u Roosje plukken /
Zo zoetjes mijn verrukken /
Daer alles voor moet bukken /
Zo ouderdom als jeugd /
Wat vreugd / wat vreugd /
Die een ieder hart verheugd. bis.
2.
Schoon dat de Angelieren /
Ook lieflijk zijn van lugt /
Dat geeft doch geen plaizieren /
Aen Venus Minnezugt / bis.
Geen schoonder Bachus zoon /
Die overtreft dat schoon /
Nog kan dat zoet niet smaeken /
Van aen die Roos te raeken /
Waer alles na moet haeken /
Om die aengenaeme geur /
Een kleur/ een kleur /
Daer straelt een schoonheid deur. bis.
3.
De roode Roozen blaeden /
Van binnen in dat schoon /
Met wit albast belaeden /
Met een geblegte kroon / bis.
Ik aenschouw het op mijn kniēn /
En kon van vreugd niet zien /
En niemand kwam my moeijen /
Ik ging dien Roos besproeijen /
Waerdoor haer schoonheid bloeijen/
En meerder Roosjes teeld /
Hoe streeld / hoe streeld /
My dat aengenaeme beeld. bis.
| |
[pagina 53]
| |
4.
Hoe aengenaem is 't minnen /
Van wederzyde wis /
Wie kan een vreugd verzinnen /
Die aengenamer is / bis.
Het baerd ons wel eens pijn /
Verdriet en chagarijn /
Doch 'er is niet op aerde /
Dat meer genoegen baerde /
En meerder is van waerde /
Als 't plukken van die Roos/
Altoos / altoos /
Was het dat ik verkoos. bis.
|
|