De vrolyke openhartige minnaar
(1795)–Anoniem Vrolyke openhartige minnaar, De– AuteursrechtvrijStem: Is liefde zoet lyden.
Jonkman.
WAt doet mij ontstellen:
Staeg in mijn gedagt:
Dat mijn zo komt kwellen:
Waer door ik versmagt:
Bij Dag als ik waeken:
Bij Nagt als ik rust:
Dan schijn ik te blaken
Vol van Minnelust:
| |
[pagina 31]
| |
Waer vind ik nog gratie:
Voor mijn grillig Hart:
Die zoete tentatie,
Die baerd mijn groot smart.
Lest sprak ik een Susje:
Zint ben ik doorwond:
Die schonk mij een kusje:
Voor haer roodermond:
Ik wilze gaen Vrijen:
En bieden mijn Trouw:
Zo raek ik uit lijen;
Uijt druk ende rouw:
Och! Liefste Annaetje,
Mijn leven vergaet;
Laest had ik een praetje,
Met u op de Straet.
Dog.
Wel Floris u klagen,
Dat staet mij niet an
Ik heb geen behagen,
In eenen Ionkman:
Ik bent Ionk van Iaaren:
En nog niet gezind;
Om alree te paeren:
Ik ben maer een Kind;
Van ruijm zestien Iaeren:
Daer bij Ouderloos;
Wild de moeijte spaeren;
Zo wordtje niet boos.
J.
U tintelende Oogen;
Die bonken van Min,
Die hebb' mij bewogen,
En staen in mijn zin;
U blozende Kaken,
En u Roodermond:
Mogt in die genaken,
Zo waer ik gezond,
Met u koraele Lippen,
Mijn liefste Anna,
Gij wild daer mee klippen,
Het woordje van Ia.
Dog.
U Haring wel Floris,
Die braed hier niet gaer
U Pap hier al goor is,
Gaet ziet na een aer;
Spaerd vrij uwe Beenen,
Zo hebje geen nood,
Op dat gij u Scheenen,
Niet blaeuw hier in stoot,
Za slijt gij geen Schoene,
Alhier op mijn Trap,
Want gij hebt van doene,
U Geld tot gelap.
J.
Al u spijtig spreeken
Dat doet mijn de dood,
Mijn hert scheijnd te breeken,
Van Liefde zo groot;
Vergund mijn te strekken,
Mijn Leven regt uijt,
Op dat wij ons dekken,
Als Bruijgom en Bruijd,
Want gij hebt geen Vader:
Of moeder op Aerd;
Laet ons dog te gader,
Maer worden gepaerd
Dog.
Weg met u razen,
Koop Koek voor jou geld,
Het zijn vizevazen,
Die gij gij mijn verteld;
Ik lag om u klagen,
En spot met u pijn,
| |
[pagina 32]
| |
Gij kund niet behagen,
De zinnen van mijn:
Want ik stop mijn ooren,
Voor al u geween,
Ik wil u niet hooren,
Vertrek en gaet heen.
J.
Komt kleijn Venuswigje,
Weest gij de piloot,
En schiet niet een Schigje,
In haer teere schoot;
Och gund mijn genade!
Kleijn Cupido zoet,
Of ik zal mijn baden,
In mijn eijgen Bloed,
Adieu dan Leeuwinne,
Gy zijt veel te straf,
Ik sterf door Minne,
Mijn leven sneijd af.
|
|