De vrolyke openhartige minnaar
(1795)–Anoniem Vrolyke openhartige minnaar, De– AuteursrechtvrijOp een schoone wys.
Generaal.
Alderliefste Harderin,
Pronkbeeld van de Gelderlanden,
Die mijn tomelooze Min,
Deed als 't Vuur van Troijen branden,
Alderschhonste Herders kind,
Ziet wat Heer dat u bemind.
Herderin.
Dat is mijn gants onbekent,
Wie hier de Galant komt maken,
Wijl ik niet weet wie gij bent,
Ook ben ik op zulke zaken,
Van mijn Ouders noijt geleerd,
'k Weet ook niet wat gij begeert.
Generaal.
Lief ik ben een Generael,
Van den grooten Pruijsschen Koning,
Aller Vorsten Luijster prael,
In Berlijn daer is mijn Wooning:
't Is een Veldheer van dien Vorst,
Die na uwe Liefde dorst.
Herderin.
Zo dat gij een Krijgsman zijt,
In het Duijtsche Rijk gebooren,
Van u of uwe Majesteijt,
Mag men in Gelderland niet hooren:
Krijgsman 'k walg van u praet:
Dies verzoek ik dat gij gaet.
| |
[pagina 22]
| |
Generaal.
'k Zal u in de Stad berlijn,
Als een Aards-godin doen kleeden;
Op de aldernieuwste trijn:
Daarom gaat dog met my meden,
Want gy overschoone Maagt,
Zijt alleen die mijn behaagt.
Herderin.
Generaal met u verlof,
Niets kan mijn minder behagen,
Dan u Edele Pruyssens-Hof,
Dat mijn oogen nimmer zagen,
Daar by weet ik Pruyssens-bloed,
Doet noyt Gelderlandsche goed.
Generaal.
'k Zal u als mijn Egt-genoot,
En beminde Huysvrouw trouwen,
Tot ons scheyd de bleeke dood,
Zal ik u in waarde houde:
Reykt my maar tot onderpand
U Sneeu-witte Regterhand.
Herderin.
Eer ik oyt mijn Regterhand;
Aan een Pruyssische zoud geven,
Zou ik liever uyt dit Land,
Met mijn Schaapjes zijn gedreven,
En zogt elders mijn verblijf,
Eer ik wierd een Pruyssens-wijf.
Generaal.
Liefste gy scheynd opstinaat,
Maar mag ik zo veer geraken,
Dat gy my een kus toe laat,
Op u Lelie-witte kaken
Ik wed dat het geen Geldersman,
Zo goed als een Pruyssens kan.
Herderin.
Generaal gaat maar voorby,
Al uw' Duytsche Complimenten,
En al die Galantery,
Hoeft gy aan my niet te venten,
Want die benne voor my maar,
Schurfde en verrotte waar.
Generaal.
Kan geen Pruyssischen Generaal,
Dan een Herderin behagen,
Zo zweer ik by mijne Staal,
Dat gy 't u nog zult beklagen,
Om dat gy hebt af-gezet,
Een grootmoedig Krijgs-Cadet.
Herderin.
Voor u Duytsche Helden-aard;
En voor al u snoeveryen;
Zijn wy hier nog niet vervaard;
Want wy zijn niet in de reyen
Dat een Pruysse wierd gevreest,
Want die teyden zijn geweest.
Generaal.
Moet een dappere Krijgsman dan;
Voor een Gelders Meysje wijken;
Morbleu Bou-
| |
[pagina 23]
| |
ger de Haman;
Ik ga weder na mijn Rijken,
En ik zal verhalen wat;
Een voorval ik heb gehad.
Herderin.
Generaal dat kund gy doen;
Maar mijn eenigste begeeren
Is, dat gy u wat wild spoen;
En voor al noyt wederkeeren;
Want d'Geldersluy allegaar;
Staan geen Pruyssen op een haar.
Generaal.
Weet dat ik de gek maar scheer;
Met al 't geen ik heb gesproken;
Want ik u der niet begeer;
'k Heb u muffe lugt gerooken;
Herderin.
Generaal zo gaat maar heen;
Met u blaauw gestooie Scheen.
|
|