De vrolyke Nederlander
(na 1813)–Anoniem Vrolyke Nederlander, De– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Stem: Werther en Charlotte.1.
Een dankbre traan ontrold mijn oogen,
Gewijd aan God, en ‘t Vaderland,
Een land eerst uit ‘t moeras getogen,
Voorheen gesterkt door de eendrachtsband,
Een land dat ‘s vyands macht kon dwingen,
ô Ia; mijn dierbaar Vaderland,
Doet my ter eer der Godheid singen,
‘k Erken hier in des Heeren hand.
2.
Een land, geseegend aan haar boorden,
Een land, soo trotsch op haren groei,
Waarop weleer de Franschen moorden,
Wangunstig op haar ouden bloei,
Dat land doet my Gods roem verheffen;
Wy sien thans haar herstelling weer,
Dit moet het hart der brave treffen,
God selv’, sag op dit erfland neer.
3.
Oranje van de vroegste tyden,
Het steunsel van de kerk en staat,
Oranje in het smertelijkst lyden,
| |
[pagina 23]
| |
Met ‘s Heeren hulp ons toeverlaat,
Oranje moest … maar laat ik zwygen,
Ia, brave zwegen Gode stil,
Zy laten nu hun dankgalm stygen,
En seggen: ‘t was des Heeren wil.
4.
Wy moesten onse klachten smooren,
Tot God, de God van Nederland!
Men sidderde in de tempelkooren,
Voor een ontaarde dwingeland!
Want, wie kan immer wreder wesen,
Dan, hy die u, o God versmaad?
Een Heiden self leert u te vreesen!
Erkend dat gy hem gadeslaat.
5.
Een Heiden! ja sal hem beschamen,
Doch ‘t oordeel is aan u bekend,
Geen wraaksucht mag doch ooit betamen,
Hem, die de naam van Christen kend.
God lof! Oranjes heldenvaanen,
Zijn daar en hy verbrak het juk;
Hy sprak en vreemde Corsikanen!
Beknagen niet meer ons geluk.
6.
Herdenken we al het bloedvergieten,
Herdenken we aan ons dierbaar kroost,
Ia dan, dan moeten tranen vlieten,
De boesem niets dan suchten loost,
Maar ach! al dat zielgrievend scheiden,
Brengt ons tot biddend zwygen weer,
Erkennen wy int’t smartelijkst lyden,
U Vaderland, o Opperheer.
7.
‘t Zijn groote God! De sonden plagen,
Die stortte ons in ‘t verderf ter neer,
Gy zelv’ woud deesen wreedaart dragen,
| |
[pagina 24]
| |
Tot meerder luister van uw eer,
Uw eer, o God! te veel geschonden,
Door ‘t volk dat gy had opgevoed,
We erkennen, ja ‘t sijn Neerlands sonden,
Die hebben tegens ons gewoed.
8.
Doch gy sprak, God der legerscharen!
En als gy wenkt, dan beeft natuur!
Gy wilde uw grootheid openbaren,
En toen, toen daagde ‘t reddings uur,
Toen vloden al die stoute benden,
Van moed, beleid en kracht ontroofd,
Die uw bestaan, soo trotsch ontkenden,
Met hunnen dwingeland aan het hoofd.
9.
Ia hy moet voor uw almacht bukken,
Hy heeft dien al te veel gehoond
Die ‘t gansche menschdom wil verdrukken,
En zich een God van de aard vertoond,
Moet als een Sanherib verdwynen:
Hy stort als in de dalen neer!
Schoon hy op Bergen wil verschynen!
Gy blijft alleen maar Opperheer!
10.
Laat ons de blyde juichtoon stemmen,
U sy dus de offers toegewijd,
En self wilde onsen boeij’ ontklemmen,
En blijft de spitse aan de strijd;
Gy deed Oranje segenpralen,
Gy waart de redder van ons land,
U moeten wy den dank betalen,
Uw hand beschermd Oranjes hand.
11.
Uw hand van Godlijk alvermogen,
Gaf de eerste Willem! heldenmoed,
Deed Maurits huis in roem verhogen,
| |
[pagina 25]
| |
Uw hand beschermd ‘t Oranje bloed,
‘t Oranje bloed miskend door vuigen,
Verlekkerd op de Fransche smaak,
Die liever voor een vreemdeling buigen,
Als voor hem die ons heil bewaakt.
12.
Nu, sal men weer den eerdag vieren,
Eendrachtig aan uw dienst gewijd,
Die men lichtsinnig deed ontsieren,
Waar sedenloosheid werd verspreid,
Oranjes hand steund deugd en seden,
Oranje werd door Godvrucht groot,
Die ‘t Fransche volk met voeten treeden,
Daar waarheid lang hun land ontvlood.
13.
Oranje bleef ten voorbeeld strekken,
Reeds van sijn allervroegst geslacht,
Om ons tot Gods- vrees op te wekken,
Waarop men duursaam heil verwacht,
Zijn bloed herleev’ in aller adren!
ô Drukken wy sijn voetspoor na,
Dan keert van u, o God der vaderen!
Den ouden groei en bloei weldra.
14.
Dank sy u, eeuwig Alvermogen!
Gy sterkte ieder bondgenoot,
Gy wenkte van u hemelbogen,
Wie die niet op uw wenken vlood,
Heil! Russisch! Pruissisch! legerbenden,
Heil! allen! wien zich gord ten strijd!
En zich tot Hollandsch redding wenden,
Maar u, God! blijv’ de majesteit!
15.
Plant gy voor ons de segevanen,
Waar ‘t arme volk noch werd verdrukt,
Wil verder ons de glorie banen,
| |
[pagina 26]
| |
Dat alles in uw naam gelukt.
Nooit werde meer onz’ vreije oorden,
Geschonden door een hooploos volk,
Geen Franschman keere aan onse boorden,
Dan, als verwonnen vreedes tolk.
|
|