Avonturisme
Dit laatste is uiteraard niet in Sharons autobiografie terug te vinden. Daarvoor is het onontbeerlijk om Uzi Benzimans (anti-)biografie (Sharon, an Israeli Caesar, 1985) naast Sharons eigen verhaal te leggen. Dan ontstaat een completer beeld van de onbeheerste en weinig scrupuleuze vechtersbaas die Sharon was en nog steeds is. Zelfs op momenten dat hij zich zeer ingetogen opstelt - zoals bij de beschrijving van het overlijden van zijn eerste vrouw en later zijn geliefde zoon Gur - vertelt hij maar een deel van de werkelijkheid. Zo moeten we bij Benziman lezen dat veel kennissen van Sharon denken dat zijn vrouw Gali niet zomaar bij een auto-ongeluk om het leven is gekomen, maar naar alle waarschijnlijkheid zelfmoord gepleegd heeft nadat ze een vermoeden had gekregen van de verhouding tussen Ariël en haar jongere zus Lily (met wie hij korte tijd na Gali's dood ook getrouwd is). Even onthullend is Benzimans relaas over de ‘afwikkeling’ van de dood van zijn elfjarige zoon die - volkomen per ongeluk - door een buurjongen door het hoofd geschoten werd. Ook hier weer valt de sobere stijl op die Sharon hanteert bij de beschrijving van deze rampzalige gebeurtenis, maar net zo opvallend is wat hij niet vertelt: hij beschuldigde de buurjongen ervan zijn zoon opzettelijk om het leven te hebben gebracht en treiterde hem en zijn moeder, de weduwe van een piloot, zo lang dat ze uiteindelijk moesten verhuizen.
Ariel Sharon Inzet: Shimon Peres Tekeningen van David Levine
Als leider van Eenheid 101, in 1953 buiten het reguliere leger opgericht met als taak vergeldingsacties als antwoord op Palestijnse infiltraties uit te voeren, zou Sharon de basis leggen voor zijn reputatie als een van Israëls meest succesvolle militairen. In geheel eigen stijl voert hij een groot aantal vaak spectaculaire acties uit die Eenheid 101 een eigen plaats in de Israëlische militaire geschiedenis zullen bezorgen. In deze tijd ontstaan de eerste wrijvingen met zijn superieuren, waarover we later nog veel meer te horen zullen krijgen. Voortdurende onenigheid met collega's en meerderen, merendeels gebaseerd op Sharons halsstarrigheid en vechtlust, loopt als een rode draad door zijn verdere carriere. Tijdens de Suez-oorlog in 1956 krijgen we daar een eclatant voorbeeld van voorgeschoteld - hij weet er met smaak over te vertellen. Als commandant van de paratroepen negeert Sharon het bevel om de Mitla-pas niet binnen te trekken. Zijn mannen lopen in een Egyptische hinderlaag en een groot aantal doden en gewonden is het gevolg. Dank zij een interventie van Ben-Goerion ontloopt hij de krijgsraad maar krijgt hij de komende zeven jaar alleen nog maar bureaufuncties. Dat Ben-Goerion hem enkele malen de hand boven het hoofd gehouden heeft, is onmiskenbaar waar. Dat Sharon Ben-Goerions oogappel was, zoals hij de lezer maar al te graag wil doen geloven, is echter allerminst in overeenstemming met de feiten. Ook uit Golans biografie van Shimon Peres blijkt dat Ben-Goerion weinig op heeft met Sharon, ‘die geboren leugenaar’.
Tijdens de Juni-oorlog van 1967 weet ‘Arik’ opnieuw te ‘scoren’, ditmaal via de geslaagde inname van de grote Egyptische basis Abu Agheila in het centrum van de Sinaï. Hier laat de militaire strateeg zich van zijn beste kant zien - uitvoerige kaarten in het boek moeten dat beeld verder ondersteunen - en wordt hij voor velen tot held van die oorlog. Zes jaar later, ten tijde van de Oktober-oorlog, doet Sharon wederom van zich spreken dank zij de gewaagde oversteek naar de westoever van het Suez-kanaal, waarmee de basis wordt gelegd voor de latere Israëlische overwinning, ook al blijkt dat een Pyrrusoverwinning te zijn. Ook hier echter laat Sharon hem onwelgevallige gebeurtenissen achterwege: zo lezen we niets over opstandige legerofficieren die zich beklagen over zijn avonturisme; zij vragen de legerleiding zijn al te boude plannen te negeren.
In zijn verslag van zijn latere carrière als burger-politicus komt in dit patroon weinig verandering. Steeds weer vertelt Sharon zijn versie van het verhaal zonder zich ook maar de geringste zorgen te maken over de vraag of anderen wellicht anders tegen de geschetste gang van zaken aankijken. Al te krijgshaftige taal of onbetamelijk woordgebruik weet hij daarbij overigens goeddeels te vermijden. Door hem gedane uitspraken aan het adres van collega's of Arabieren - vaak zeer neerbuigend, respectievelijk racistisch van karakter - zijn in het boek niet of nauwelijks terug te vinden. Na de Libanon-oorlog (1982) en de voor hem vernietigende uitspraak van de commissie-Kahane speelt de minister van defensie wederom de beledigde onschuld (‘Ik voel me verraden’) terwijl voor iedereen duidelijk is dat hij een door en door malicieuze politiek heeft gevoerd. De slachtoffers van de massaslachting in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatilla zijn daar de stille getuigen van.
Wie verwacht dat ‘Ariks’ rol op het Israëlische politieke toneel daarmee is uitgespeeld, zal van een koude kermis thuiskomen. De man heeft zich als het ware in de Israëlische vlag gewikkeld en identificeert zijn eigen lot met dat van de joodse staat: ‘Zolang ik de kans heb om op wacht te staan en te volgen wat er gebeurt, is er geen werkelijk alternatief (dan politiek actief te blijven).’ Zijn 550 pagina's dikke autobiografie is één lange reeks van rechtvaardigingen en kan niet anders gezien worden dan als wat de Amerikanen noemen een ‘campaign biography’. We horen nog van hem.