Afgeprijsd
John Keegan laat in zijn essaybundel The Face of the Battle op fraaie wijze zien voor welke problemen men komt te staan bij het achterhalen van de historische waarheid. Wat heeft zich werkelijk afgespeeld? Aan de hand van vooral gezond verstand beschreef hij drie slagvelden: dat van Agincourt (1415) waar de Engelse invasie van Frankrijk mislukte, Waterloo (1815) en de loopgravenslag bij de Somme in 1916. In buitengewoon helder proza maakt hij duidelijk hoezeer, ook zogenaamd objectieve, geschiedschrijving bijna noodzakelijkerwijs bijdraagt aan mythevorming. Vele eerdere reconstructies passeren de revue. Bijvoorbeeld de poging van de Engelse historicus Siborne zo nauwkeurig mogelijk ooggetuigenverslagen van landgenoten omtrent Waterloo op te tekenen. In de eerste plaats laat Keegan zien hoe Siborne na alle objectiviteit zich in een conclusie toch niet kan weerhouden van ‘a sunburst of adjectives’, vol ‘brave’, ‘noble’, ‘dignified’ en ‘sublime’. Dat geeft te denken over diens onpartijdigheid. Ernstiger is wat Keegan schrijft over de waarde van alle getuigenissen: in hoeverre kunnen we de ogen geloven van degenen die ‘erbij waren’? Wie kun je het beste vragen over de ervaringen van bijvoorbeeld het Britse onderdeel 1st/95th Rifles? De commandant werd door Siborne uitgebreid geïnterviewd, maar die reed voortdurend op en neer van een commandopost naar zijn steeds op dezelfde plaats gelegerde bataljon: ‘his view was highly individual’. Zo noemt Keegan tal van factoren die het zicht op de gebeurtenissen belemmeren. Mooi in dit verband is zijn aandacht voor het materieel. De gebruikte kanonnen produceerden zoveel kruitdamp dat het hele slagveld in een grauwe mist moet zijn gehuld. Keegans verhaal is daarom zo fascinerend omdat het door de problemen bij de geschiedschrijving heen ondertussen een goed beeld oplevert van het slagveld. Bij zijn
historiografische aanpak gaat de geschiedenis echt leven, en met die gedachte hoef je niet per se op een slagveld te staan, hoe spannend het daar voor een man met een koffer vol boeken ook kan zijn (Het Martyrium, 356 p., f 17,50).
Dat de Braziliaan Machado de Assis een letterkundig grootmeester is heeft het Nederlandse publiek in de eminente vertalingen van August Willemsen zelf kunnen vaststellen. Helaas is nog steeds veel voortreffelijks niet vertaald. Dan dus maar, in Engelse editie, The Devils Church gelezen, zowel in gebonden vorm als in paperback afgeprijsd verkrijgbaar (Het Martyrium, resp. 194 p., f 9,90 en 174 p., f 3,90). Een van de hoogtepunten is ‘A Canary's Ideas’, waarin de hoofdpersoon in een antiekwinkel een gekooide kanarie aantreft. De kanarie meent met een gek van doen te hebben die nonsenswoorden uitkraamt als ‘kerkhof’, ‘zonnestralen’ of ‘blauwe lucht’, en kwettert dat onbekommerd uit. Even onbekommerd zet de kanarie daarop zijn wereldbeeld uiteen: ‘De wereld,’ zei de kanarie vinnig, met een zekere professionele uitdrukking, ‘is een antiekwinkel met een kleine, rechthoekige bamboekooi die aan een spijker hangt. De kanarie is de meester van de kooi waarin hij leeft en van de winkel daarbuiten. Verder bestaat er niets dan illusie en teleurstelling.’
Velen spreken van de literaire statuur van de Spaanse auteur Benito Perez Galdos (1843-1923) in vergelijkingen met Tolstoj, Balzac of Dickens. Hij wordt ook wel de grootste Spaanse schrijver na Cervantes genoemd. De Engelse vertaling van zijn vier Torquemada-romans in één band werden afgeprijsd. (Het Martyrium, 569 p., f 14,90) Pschychologisch proza van rond 1890 over een woekeraar die maatschappelijk gezien steeds verder opklimt, zijn persoonlijke leven ontwikkelt zich tegengesteld. Adembenemend.
Ook voor alfa-geesten tamelijk goed te volgen is Carl B. Boyers A History of Mathematics (Het Martyrium, 715 p., f 14,90). Mooi bijvoorbeeld is wat Boyer vertelt over de Egyptische en Babylonische oorsprongen van de Pythagorische wiskunde, een wonderlijk samenstel van (tamelijk duistere) mystiek en moderne exactheid. Op grond van de overtuiging dat alles in de wereld op getalsverhoudingen berust kwamen Pythagoras en de zijnen tot verbluffende mathematische inzichten, al bekruipt je hier en daar de twijfel wat eigenlijk aardiger is: de tegenwoordige houdbaarheid van hun stellingen of de in brede kring als onzin beschouwde bijgedachten. Veel oude culturen kennen hun heilige getallen, maar Pythagoras ging verder. Zo staan een, twee, drie, vier, vijf en zes respectievelijk voor verstand, opvatting en vrouwelijkheid, mannelijkheid en harmonie, gerechtigheid, huwelijk, en schepping.
Het heeft er alle schijn van dat het penseel van Brueghel ons beeld van de Toren van Babel heeft bepaald. Het is zelfs in een recent gebouwde watertoren in een Parijse buitenstad terug te vinden. Maar waar had Brueghel het vandaan? Walter S. Gibson neemt in zijn boek Brueghel aan dat het of uit een vroeg zestiende-eeuwse illuminatie van het Grimani Brevier stamt, of van een anoniem schilderij uit de school van Joachim Patimir (Het Martyrium, 216 p., f 12,50). Brueghel bouwde echter vrolijk verder, met een verbluffend bouwkundig inzicht. Zo is de eerste versie (1563, vijf jaar later zou hij een tweede schilderen) als het ware opengewerkt: de bovenste etages laten duizenden steigerpalen zien. Ook het formaat van de Toren groeide tot oudtestamentische verhoudingen, je zou kunnen zeggen dat het gebouw pas bij Brueghel genoeg goddelijke aanleiding voor spraakverwarring krijgt. Opvallend is ook de overeenkomst van Brueghels Toren met het Colosseum. Dat is nieuw, zegt Gibson: ‘Misschien had hij het uit zijn herinnering aan een reis naar Italië, maar hij kon het ook hebben gezien in de schetsen van Romeinse ruïnes door Hiëronymus Cock in edities uit 1550 of 1561.’ Een Bruegheliaanse Toren van Babel is terug te vinden in Nederlandse Emblemata, een bloemlezing uit de Noord- en Zuidnederlandse emblemata-literatuur van de zestiende en zeventiende eeuw die P.J. Mertens samenstelde (De Slegte, 171 p., f 6,95). Anna Roemer Visscher schreef een gedicht bij die toren:
Dees kloecke graevers, (van de werelt seer veracht,)
Sijn naerstich in de weer, en werken Dag en Nacht
Om krencken Babel: met haer trots hovaerdich brallen
En brodroncken ghebouw. Hoe hooch 't oock is t'moet vallen
Door t'eerste dat haar stoot. Siet kinders! twert ghedaen.
Die wint die blaest daer op, en al die t'met haer houwen;
Jae soo! Dat nimmermeer haer iemant op sal bouwen.
Hoe grondig Meertens tekst en beeld van toelichting voorziet blijkt uit zijn aantekening dat het Toren-motief tot in de achttiende eeuw zeer populair bleef: ‘De Hugenootse dichteres Georgette de Montenay bedoelde met dit Babel natuurlijk de kerk van Rome, (maar ook in Anna Roemer Visschers gedicht) zijn “de kloecke graevers” reformatorische ondermijners van dit trotse gebouw.’
ATTE JONGSTRA
Boekhandel Het Martyrium is gevestigd in de Van Baerlestraat 170-172, Amsterdam.