Pockets
Op 25 januari 1874 beviel mevrouw Edith Maugham, wonend in Parijs, van een zoon: William Somerset Maugham. Zij was hiervoor speciaal naar de Britse ambassade gereisd, opdat het kind op Brits grondgebied geboren zou worden. ‘In 1874 there was no soil quite like it,’ schrijft Maughams biograaf Frederic Raphael. Mevrouw Maugham moet een uitzonderlijk mooie vrouw zijn geweest. William, die eenennegentig jaar zou worden, heeft haar portret zijn hele leven lang bij zijn bed gehad.
Haar echtgenoot daarentegen was klein en onwaarschijnlijk lelijk. Het echtpaar stond bekend als ‘The Beauty and the Beast’. Toen William bijna acht jaar oud was overleed zijn moeder in het kraambed. Twee jaar later stierf zijn vader, ‘van kankeren verdriet’. Het kind werd vanuit Parijs naar een kille oom en tante in Engeland gestuurd, die hem zo snel mogelijk op kostschool deden. William was er ongelukkig en begon steeds erger te stotteren. Toen het tijd werd om een fatsoenlijk beroep te kiezen in de maatschappij, wist hij met de beste wil van de wereld niet wat hij zou moeten worden. Zijn oom dacht aan dominee. Maar William zat nog steeds met zijn spraakgebrek, dat de keuze überhaupt ernstig beperkte. Is het, gezien dit alles, verwonderlijk dat hij schrijver werd? In Somerset Maugham (Cardinal, 133 p., f 25,15) beschrijft Raphael in kort bestek de rest. Maugham ontwikkelde zich tot een licht spottend stilist, reisde de wereld vele malen rond, en was in het dagelijks leven naar eigen zeggen ‘voor driekwart flikker’. Raphael schreef in 1976 al de beeldbiografie Somerset Maugham and his World. In deze nieuwe, uitgebreide uitwerking, kan hij - zelf immers ook een soort woordkunstenaar - soms nog minder dan in 1976 de verleiding weerstaan om van zijn eigen spectaculaire taalgebruik te genieten. Een mooie schrijnende tegenstelling of een dramatisch beeld is dan nooit weg. Dit geeft het boek bij vlagen iets roddelachtigs of sensationeels. Maar het moet gezegd worden dat Maughams leven ook wel een erg uitnodigend onderwerp vormt.
Sir John Betjeman is in Engeland jarenlang ‘the teddybear of the nation’ geweest. Hij was zeer geliefd en veelgelezen, en zette zich als hofdichter ook nog in voor allerlei goede, nostalgische zaken. Tot bijzondere poëzie kwam het de laatste jaren echter niet meer. Volgens sommige critici daarvoor overigens ook niet. Een plaats die regelmatig in Betjemans gedichten is blijven terugkeren is Oxford. Over deze stad schreef hij in 1938 een liefdevol, soms humoristisch boek, van fraaie illustraties en foto's uit die jaren dertig voorzien. Oxford (Oxford University Press, 192 p., f 36,50), mooi herdrukt, richt zich met name op de veelzijdige architectuur van de stad. Het is een gids voor de reiziger die niet per se altijd in de tegenwoordige tijd wil rondwandelen. Er zijn voor Betjeman drie Oxfords: Christminster, de stad uit Jude the Obscure van Thomas Hardy, Motopolis, de stad van William Morris II, de autobouwer, en The University, een wereld van eeuwenoude gebouwen bevolkt door lichtvoetige jeugd.
Veteraan Norman Lewis keerde na de oorlog naar Engeland terug, maar voelde zich niet meer thuis. Er was te veel veranderd. Hij verkoos te gaan leven in Farol, een vissersdorpje aan de Costa Brava, waar de tijd nog stilstond. Nog even, beter gezegd. Want na enige tijd meldden zich de eerste Franse en Duitse toeristen en dat was het begin van de welvaart en het einde van de oude cultuur. Deze wordt door Lewis prachtig gevangen in de beschrijving van het verzen maken, dat de mannen samen deden. Voor schilderkunst of muziek toonden de vissers weinig belangstelling, maar in spontane blanke verzen vertelden zij elkaar in een kring geschiedenissen. Als Lewis in de buurt kwam stokte het ritme even en ging men over van Castiliaans op Catalaans, dat hij niet verstond. Voices Of The Old Sea (Penguin Travel, 202 p., f 25,15) verscheen oorsponkelijk in 1984 en werd eigenlijk al meteen opgenomen in het rijtje klassieke teksten over verloren paradijzen. Lewis romantiseert, maar niet te veel. Hij beschrijft helder en levendig wat men doet - hij vist zelf ook enthousiast mee - en toont vooral een oprechte belangstelling voor mensen en hun individuele persoonlijkheden. Iedereen is iemand, soms trots, soms argwanend, soms wijs, soms dom, soms lachwekkend, soms tragisch. En al lezend realiseer je je steeds meer dat al die in alle rust gegroeide persoonlijkheden juist datgene zijn waar de televisie, de moderne produktiemethoden en de toeristen een einde aan hebben gemaakt. Lewis maakte van dichtbij de eerste onmiskenbare tekenen mee. Het is geen nieuw verhaal, maar het moet maar vaak verteld worden. De stemmen van ieder dorp klonken immers anders.
De novelle Making A Snowman (twee onder één kaft, Penguin Originals, 154 p., f 25,15) van Simon Rees begint als volgt: ‘Op een avond aan het einde van de winter sloeg ik mijn hospes de schedel in met een marmeren vijzel. Toen hij dood was, droeg ik hem naar het Park, en rolde hem in de sneeuw tot ik een grote sneeuwpop had. De kindertjes die er 's avonds spelen renden toe om me te helpen.’ Ik persoonlijk ga na zo'n opening eens gemakkelijk zitten en lees snel verder. En Rees loont inderdaad de moeite. De hoofdpersoon spreekt rustig over zijn daad, bijvoorbeeld met de drie maagden en de twee detectives in een andere huurkazerne. Hij wandelt veelvuldig in de buurt van Checkpoint Reality, een straatlantaren, en gaat gewoon naar het café. Er is ook eigenlijk niets aan de hand. Binnen in hem leeft immers een ‘beenderen man’, die de zaak soms overneemt. Men spreekt altijd over de zwakheid van het vlees, maar nooit over die van de beenderen.
In dezelfde kaft als het meeslepende verhaal van Rees, staat Killing Time van Alice Thompson, een al even vreemde geschiedenis. De vertelster kan niet naar huis, want daar is X en daar zijn haar herinneringen. Ze rijdt rond in de metro en loopt 's nachts, als het tenminste nacht is, hele stukken in de tunnels, nooit wetende of er nog een trein zal komen die niet in de dienstregeling staat. Een geheim transport met radioactief afval bijvoorbeeld. Ze ontmoet zwervers en ontmoet haar beschermengel Adam, die haar onderdak aanbiedt. Of dit een oplossing is, is niet zomaar duidelijk. Evenmin is het altijd duidelijk of ze iets meemaakt, droomt, of hallucineert. Er is ook het vermoeden dat ze een dubbelgangster heeft. De verstikkende, doolhofachtige wereld van het ondergrondse spoorwegnet is uiteraard één grote benauwende metafoor. Aan het einde komt ze, toch nog, tot een daad. Maar wat voor een?
Het veelgeprezen A History Of The World In 10 1/2 Chapters (Picador, 309 p., f 18,75) van Julian Barnes is nu beschikbaar in paperback. Anthony Paul was in de Boekenbijlage van 14 oktober 1989 iets gereserveerder dan de meeste Engelse critici: ‘Het is een uiterst vernuftig werkstuk, dat overloopt van oorspronkelijkheid; tegelijkertijd is het zeer sterk een boek van zijn tijd, vooral door zijn extreme bewustzijn van andere literatuur en het zou gemakkelijk zijn het buitengewoon onoorspronkelijk te laten klinken.’
NIEK MIEDEMA