Pockets
Bij Penguin verscheen de paperback-editie van My Secret History (importeur Penguin Nederland, 530 p., f 16,50) van Paul Theroux. Mariëtte Haveman besprak het boek in de Boekenbijlage van 9 september 1989 en deed de Theroux-adepten een plezier met de kwalificaties ‘dikke literaire stroop’, ‘kitscherig’ en ‘ongeloofwaardig’. Ze vond het een mislukt ik-document, een vormeloos, deprimerend boek, met twee goede hoofdstukken, het eerste en het laatste, doch verder gevuld met onverteerbare, kleffe, semi-roomse beeldspraak: ‘Je moet wel erg katholiek zijn opgevoed, of Jonathan Raban heten, om dat mooi te vinden.’
‘Het kenmerk van genialiteit is een onophoudelijke activiteit van de geest,’ schreef V.S. Pritchett jaren geleden in een essay over Tsjechov. Uit dat essay bleek dat hij Tsjechov als schrijver zeer bewonderde, met name om diens vermogen zich iets voor te nemen en zich vervolgens aan de regels te houden. Tsjechovs literaire credo (onder andere bondigheid, objectiviteit, medeleven, en het vermijden van sociaal-economisch-politiek jargon) is volgens Pritchett dan ook van toepassing op vrijwel alles wat hij schreef. In Pritchetts eigen schitterende korte verhalen, toont hij zich een begaafd leerling. Tsjechov haatte publiciteit en het bevorderen van zijn roem. Hij had er een hekel aan om dingen voor geld te doen. Hij was een perfectionist en een uiterst verantwoordelijk mens, maar ging graag voor roekeloos door. Tegen de charmes van het andere geslacht was hij dikwijls weerloos. Kortom: het mysterie van het gestileerde gevoel. Het kon daarom eigenlijk niet uitblijven dat Pritchett eens een biografie over zijn leermeester zou schrijven. Chekhov (Penguin, 235 p., f 25,95) is in Engeland al zo zeer geprezen, dat daar weinig aan hoeft te worden toegevoegd. Omdat dit lang niet de eerste Tsjechov-biografie is, en omdat Pritchett een hoge dunk heeft van het werk van zijn voorganger Ernest Simmons (1962), beperkt hij zich tot een inderdaad bondige, objectieve, medelevende en van jargon verschoond gebleven levensbeschrijving. Wat hij toevoegt is een analyse van het ontstaan van enkele verhalen. Hoewel de toneelstukken momenteel populairder zijn (‘het publiek luistert liever dan dat het leest’), meent Pritchett dat Tsjechovs vakmanschap in de korte verhalen zijn hoogtepunt bereikt. Dit wordt vervolgens op heldere, puntige wijze uitgelegd. Zo'n biograaf kan men zich slechts dromen.
De autobiografie The Grass Arena van John Healy - ex-bokser, ex-wino en ex-schaker - is al in Nederlandse vertaling verschenen (bij uitgeverij Kwadraat, vertaling Wiebe Buddingh, f 32,50). Bij Faber & Faber verscheen de paperback van Healy's verhaal over drank en geweld (194 p., importeur Nilsson & Lamm, f 16,50). Ed van Eeden interviewde Healy voor de Boekenbijlage van 10 maart, en kreeg het hele, verbijsterende down and out-verhaal te horen. Over hoe het boek tot stand kwam: ‘In een poging om de zijn leven bepalende spanning van zich af te werpen, gaf Healy zich sinds 1975 over aan yoga, meditatie en acupunctuur. Zijn acupuncturiste stimuleerde hem te gaan lezen en zijn ervaringen op te schrijven. Jarenlang schreef Healy avond aan avond, op kleine stukjes papier. Hij publiceerde een vertelling over een gevangengezette grootmeester in Chess en schreef The Grass Arena, op een merkwaardig gereserveerde, feitelijke manier, alsof hij geen verslag deed van wreedheden en perversie, maar van een middagje boodschappen doen.’
Michail Gorbatsjov is als baby gedoopt. Dit op uitdrukkelijke wens van zijn moeder, die hem later ook de beginselen van het christelijke geloof bijbracht. En zijn grootouders, bij wie de iconen uit voorzorg achter de portretten van de seculiere heiligen Lenin en Stalin waren verstopt, namen hem mee naar de kerk en lieten hem bidden aan tafel. Volgens Karl-Heinz Jürgens, samensteller van Gorbatschow, eine Bildbiographie (Heyne, importeur Van Ditmar, 192 p., f 24,75) deed de latere leider dit echter waarschijnlijk meer om zijn familie een plezier te doen, dan uit innerlijke overtuiging. Deze speculatieve gedachte is merkwaardig genoeg een van de zeldzame momenten in het boek - dat overigens beduidend meer tekst dan beeld bevat - waarop iets van een levende persoon voelbaar wordt. Jürgens schildert Gorbatsjov af als een dusdanige modelmens (zelfs zijn vader vloekte nooit) dat de lezer bijna een hekel aan hem gaat krijgen. Nee, Michail was niet eens een bijzonder kind. Tienen voor eerlijkheid, vlijt en goed gedrag brachten hem van een hard boerenbestaan op de kolchoz tot onder de kroonluchters van het Kremlin. De feitelijkheden van de carrière zullen wel kloppen, maar de arme man wordt volstrekt doodgeknuffeld. Wanneer de jonge Gorbatsjov vanuit zijn zuidelijke dorp naar Moskou trekt, helpt Jürgens met klamme handen mee om zijn koffertje te pakken: ‘Alltagshosen und den Anzug, den er nach seiner Auszeichnung mit dem Roten Arbeitsbanner ein Jahr zuvor in Stawropol gekauft hatte. Nur sein Reiseproviant war üppiger, wer konnte schon eine Seite Speek vorweisen?!’
Met Een middag in Bruay (Rainbow Pocket, 202 p., f 11, -), oorspronkelijk verschenen in 1963, vervolgt Rainbow Pockets zijn serie herdrukken van de Volkskrant-reportages van Cees Nooteboom. Eerder verschenen Een ochtend in Bahia en Een nacht in Tunesië. De verslagen zijn een soort Diogenes avant la lettre. Aanvankelijk op pad gegaan vanwege politiek (Algerije, DDR), literatuur (schrijverscongres te Edinburgh), of sport (de vierentwintiguursrace van Le Mans), zoekt de auteur voortdurend naar de metafoor die een sfeer of een gebeurtenis in het hart treft. Soms gaat dat via individuen, zoals in een pakkende overpeinzing over de executie van de fascist Degueldre, die weigert geblinddoekt te worden en voor het vuurpeloten de Marseillaise zingt. Op andere momenten gebruikt Nooteboom landschappen of levenloze voorwerpen, die daarbij een ziel krijgen aangemeten. In Bruay, Noord-Frankrijk, is een mijnwerkersstaking. Het landschap in de omgeving ‘wordt grijzer, wraakzuchtiger’. In het casino van Deauville komt men binnen over ‘vleesetende tapijten’. In Oost-Berlijn staan borden met leuzen ‘die er wat ongelezen uitzien, spreuken die in zichzelf praten’. En in onze eigen brave Tweede Kamer verveelt de televisiecamera zich: hij sabbelt aan de ministers achter de tafel, loert in de papieren van de spreker om te kijken of het nog lang duurt, en zwerft dan de Kamer in, ‘als een loslopende hond, zoekend wat hij kan vinden’.
NIEK MIEDEMA