Gedicht
Magnoliaboompje
O, magnoliaboompje. Stop! riep ik.
Het vervoer was opgepropt. Midden in
de bedoomde winterstad een glimp,
een natte, zwarte tak met bloemen op.
O, om ten ontijde zulke romige droomsels uit
te laten komen... Het zoemen dat we beiden horen,
geloof me, hier zijn geen bijkershoven. Zie de rozen
stokken van motoren. O, magnoliaboompje, stop!
Ik zet je mijn hoed maar op. En hang je mijn mantel
om. Zo. Mijn sjaal, van schaapjeswol. De wanten.
Je vat nog kou. Kom, til eens een wortel op. Hier,
een schoen, en een sok. Wat lach je toch?
O, magnoliaboompje, hou op!
Uit: Hollandse wei en andere gedichten. Meulenhoff, f 29,50.