Pockets
In september 1849 las de toen zevenentwintigjarige Gustave Flaubert aan twee vrienden het manuscript van zijn roman La tentation de saint Antoine voor. Tweeëndertig uur lang moet hij hiervoor nodig hebben gehad. De eerlijke reactie van de twee luisteraars na afloop van al deze moeite luidde eensgezind: ‘In de haard ermee en we spreken er niet meer over.’ In oktober vertrok de teleurgestelde schrijver, van wie nog niets was gepubliceerd, voor zijn gezondheid en gemoedsrust naar het Midden-Oosten. Een van de toehoorders van september, Maxime du Camp, vergezelde hem voor een reis van eenentwintig maanden naar Egypte, Palestina, Syrië, Libanon en Rhodos, waar de Nederlandse vertaling van Reis door de Oriënt (Rainbow Pockets, 282 p., f 11,-) eindigt. In 1851 keerde Flaubert via Turkije, Griekenland en Italië naar huis terug. Het dagboek dat hij tijdens de reis bijhield, is pas na zijn dood uitgegeven. Waarom is al snel duidelijk: het is onbewerkt en de auteur neemt geen blad voor de mond. De heren laten naast tempels, kloosters en bazaars ook de bordelen niet links liggen. Onbekommerd laat de jonge Gustave de natuur zijn loop hebben en de kwalen die men daarbij oploopt worden zonder schijnheiligheid geïncasseerd. Je bent tenslotte een man van de wereld of je bent het niet. Flauberts veelgeroemde stijl is in het dagboek soms gereduceerd tot cryptische notities, maar zijn opmerkingsgave is verbluffend en dat houdt het boek van begin tot eind boeiend. Het lijkt soms alsof hij iemand maar vijftien seconden in het voorbijgaan hoeft te zien om een gedetailleerde beschrijving van kleding, houding, activiteit te kunnen verschaffen, en als goed dokterszoon een beknopte medische diagnose op de koop toe. Met name Egypte fascineert hem. Het leven lijkt er onder het felle zonlicht intenser. Hij ziet mensen op straat copuleren. Ook Flauberts oude ezeldrijver grijpt af en toe een
jong meisje langs de route. Monniken lopen naakt aan de oever van de Nijl. Gestoorden en mismaakten gaan en zitten tussen de talloze dieren langs de openbare weg. De vrienden laten zich aandienen bij lokale dignitarissen en krijgen 's avonds duistere exotische rituelen voorgeschoteld. De transportmiddelen zijn primitief want veelal levend. Af en toe moet er onderweg iets worden afgeschoten, of besluiten ze ineens om op lepelaars te gaan jagen. En midden tussen dit alles bevinden zich de mysterieuze verstofte wonderbaarlijkheden uit de oudheid. Een clichébezoek van twee jonge en verwende Franse toeristen? Een beetje wel. Maar Flaubert registreerde in zijn eentje meer indrukken dan honderd anderen in zijn plaats deden en die indrukken zijn nog steeds zeer de moeite van het lezen waard.
Eric Newby kocht in 1977 gewoon een kaartje. Enkele reis Moskou-Wladiwostok per trein, u weet wel. Hij legde de 9500 kilometer af in acht dagen en nachten, de zeven uur tijdsverschil tussen west en oost niet meegeteld. The Big Red Train Ride (Picador, 267 p., f 19,90) is het verslag. Newby reisde in gezelschap van drie personen: zijn vrouw Wanda, een Duitse fotograaf, om de kosten van een tolk te delen, en een begeleider van the Agency, naar de auteur had vernomen, een tak van de KGB. Dit laatste gezelschap was noodzakelijk om in staat te zijn af en toe even uit te stappen om op plaatsen rond te kijken die anders niet toegankelijk zouden zijn geweest voor vreemdelingen. De begeleider denkt wel met twee overhemden toe te kunnen, maar de auteur torst een kleine draagbare Bibliotheca Siberiana met zich mee, waaruit in het reisverslag regelmatig wordt geput, zodat we niet ondeskundig over zijn schouder mee hoeven te kijken. In tegenstelling tot Flaubert, heeft Newby er telkens behoefte aan om een oordeel uit te spreken over wat hij ziet. De dingen bevallen hem of bevallen hem niet en dat moeten we weten. In het Ob Hotel te Novosibirsk kunt u de gehakte biefstuk bijvoorbeeld beter aan u voorbij laten gaan.
Maar ook over zaken waarover hij minder bevoegd is te oordelen, geeft Newby gemakkelijk zijn mening. Terwijl het toch maar de indruk is van een passant die de taal niet spreekt en die zijn reisprogramma niet vrij vast kan stellen (het drietal is afhankelijk van Mischa, de begeleider, die regelmatig iets organiseert waar de anderen niet op zaten te wachten). Maar welke betekenis heeft de wetenschap dat het frisdrankmeisje er keurig en hygiënisch uitziet? Dat zal best, maar Newby doet net alsof het iets zegt over de plaats waar zij aan het perron staat. Zijn gevoel voor humor vergoedt gelukkig veel en in het uitdelen van bijnamen is hij sterk. Een routineus reisboek. Echt meegemaakt heeft hij niet veel, maar misschien moet je je vrouw ook niet meenemen.
P.J. O'Rourke heeft een mooie Ierse naam meegekregen, maar is Amerikaan en staat bekend als enigszins om zijn scherpe tong te vrezen journalist en politiek kanttekeningenzetter. Holidays In Hell (Picador, 288 p., f 20,80) is een serie korte ooggetuigeverslagen vanuit plaatsen waar het broeit, zoals Managua, Manila, Warschau, San Salvador en Seoul. In Zuid-Afrika vertelt zijn gastvrouw hem onder het presenteren van de cocktails dat de enige reden dat zwarten een schedel hebben is om hun oren uit elkaar te houden. In een discotheek in Panama verneemt hij dat generaal Noriega er een gewoonte van maakt iedere nieuwe Miss Panama te gebruiken. Het is allemaal snel, hard, op zoek naar de hot quote, en dikwijls aangeschoten hotelbarjournalistiek op zijn ergst, maar er is niets aan te doen: P.J. O'Rourke heeft de Blarneysteen gekust. De man is tegelijkertijd onuitstaanbaar en onweerstaanbaar, want alles van hem waar je aan begint lees je uit.
Rasta's spreken over ‘Babylon’ wanneer ze de hectische en verziekte moderne wereld bedoelen. Babel ist überall (Deutscher Taschenbuch Verlag, 165 p., f 14,65) is de titel van een bundel gedichten en korte prozastukken over de mythe van Babel hier en nu. De bundel werd samengesteld door Hanspeter Krellmann en heeft een literair-filosofische inslag.
Spraakverwarring, anomie en doemdreiging zijn de thema's. De kwaliteit van de opgenomen stukken is onbetwist. Van Alfred Döblin het korte verhaal Babylonische Wandrung, van Georg Trakl het gedicht Westliche Dämmerung, van Norbert Elias het prozagedicht Humana conditio, en verder bijdragen van zulke grootheden als Canetti, Cioran, Borges, Kafka, Calvino, Walter Benjamin en vele anderen. Het boek eindigt met Psalm 137: ‘Wij zaten neer, wij weenden langs de zoomen van Babylons wijd uitgebreide stroomen.’ En zo hoort het ook, zou je bijna zeggen. Een origineel idee, mooi uitgevoerd. Dit boek had van mij best dikker mogen zijn.
Het weekblad The Observer kwam vorig jaar, in samenwerking met de groene organisatie Friends Of The Earth, op het idee om een limerickwedstrijd in diverse leeftijdscategorieën te organiseren. Onderwerp: het milieu. De beste inzendingen werden in de krant gezet en er is nu zelfs een boekje van samengesteld: Great Green Limericks (Star Books, f 14,40). De opbrengst daarvan komt grotendeels ten goede aan Friends Of The Earth. En dat is helaas tevens het enige leuke aan het boekje. De limerick is een vorm die zich bij uitstek leent voor baldadigheid, zoniet fraai geformuleerde viespeukerij, maar goedbedoelde rijmpjes over het gat in de ozonlaag en het broeikaseffect slaan onmiddellijk dood. Slechts een enkele inzender begreep dat:
A greengrocer whose goods were select
Supplied food to the priesthood elect.
‘Is this,’ said the nuns,
Seeing the size of his plums,
‘What they mean by the Greenhouse Effect?’
Nee, deze bijdrage werd niet bekroond.
NIEK MIEDEMA