Vliegen boven een literair landschap
Atte Jongstra maakt literatuur van literatuur
De psychologie van de zwavel door Atte Jongstra Uitgever Contact, 223 p., f 34,90
Frans de Rover
Het eerste echte boek (de genre-aanduiding ‘roman’ durf ik vooralsnog niet voor mijn rekening te nemen) van Atte Jongstra, De pschychologie van de zwavel, vind ik een van de vreemdste, maar ook een van de leukste boeken die ik in de afgelopen tijd gelezen heb. Het boek is zo vreemd omdat hier toch weer een van die Jonge Turken van de nieuwste literatuur (Jongstra is onder meer redacteur van het tijdschrift Optima) op komische wijze op de loop gaat met dat aan de serieuze academies ontwikkelde begrip ‘intertekstualiteit’. En het boek is zo leuk omdat Jongstra dat toch zwaarwichtige, academische ‘literatuurbeschouwingsconcept’ zo lichtvoetig uitwerkt. Het is langzamerhand bijna een cliché: het postmodernisme heeft in de drassige Nederlandse bodem vaste grond gevonden.
Jongstra opent zijn boek met maar liefst zes motto's. Twee daarvan lijken mij in dit geval zeer toepasselijk: ‘Unser dasein starrt von Büchern’ (Hugo von Hoffmanstal) en ‘End fact. Try fiction’ (Harry Mulisch). Hoewel ik er bij dit laatste citaat al niet zeker van ben dat Jongstra niet fabuleert, dat wil zeggen: ‘literair’ liegt (zo vermeldt hij bij - de omgekeerde afdruk van - de beroemde foto van de handen van Willem Kloos schaamteloos dat het hier om een afbeelding van de handen van zijn bewonderde Multatuli gaat). Mocht het motto inderdaad van de alchemist Mulisch afkomstig zijn, dan is het minstens treffend - maar argwaan lijkt geboden.
Feit en fictie (materie en verbeelding, ofwel: zwavel en psychologie, om in termen van de alchemie te blijven) spelen in ieder geval voor de opbouw van dit boek een belangrijke rol. Vanuit het midden van de negentiende eeuw (het eerste hoofdstuk: een in memoriam Multatuli) onderneemt een jonge schrijver een letterlijke vlucht naar voren en omhoog: hij vliegt boven een literair landschap om uiteindelijk te landen op de lege sokkel van dat beroemde beeld in Haarlem. ‘Hoe lang zou ik blijven staan? (...) Tot het druppelende zuur mijn gezicht had doen oplossen en het brons van mijn schouders had weggebeten, of de wolken zo dicht werden dat ik zou verdampen? Mijn statuur zou langer voortbestaan dan alles wat zich hier op het plein bewoog, dat was zeker. Waar kon je je biografie, je persoon eigenlijk beter voor opofferen? Men had mijn zorgvuldig gegoten, gelukkige glimlach eens moeten zien toen ik in mijn hoofd slechts een vluchtig voornemen terug kon vinden: ik moest mijn A aan het volk laten zien.’
Atte Jongstra
steye raviez
De jonge schrijver moet op de lege sokkel geland zijn op het moment dat Harry Mulisch na een vliegreis over de wereld aan de hand van de bronzen Laurens Janszoon Coster in Het beeld en de klok (1989) zijn wandelingetje door Haarlem maakte. Wie dat boek van Mulisch openslaat, ontdekt direct Jongstra's ‘Spielerei’ met het eerder genoemde motto: Mulisch gebruikt het voor zijn boek, maar nu met vermelding van de juiste bron: Ezra Pound. In een van zijn hoofdstukken noemt Jongstra Mulisch' novelle overigens ‘meesterlijk’.
De creatie van literatuur uit literatuur. Postmodernisme en intertekstualiteit. Ik zou willen beloven dat ik die termen voor de laatste keer gebruikt heb, want het zijn bijna clichés geworden. Maar omdat Jongstra zich zo onbeschroomd (onbeschaamd?) schaart in de beeldendans rond Coster in Haarlem, wil ik toch eenmaal gezegd hebben: een van de meest amusante pre-postmodemistische intertekstuele boeken blijft voor mij: De verteller (1970). Van - Jongstra zal me voor zijn -: Harry Mulisch. In lang vervlogen tijden noemde Donner dat werk, die catalogus van stijlen en vertelwijzen, meer een ‘kijkboek’ dan een ‘leesboek’. Die karakteristiek lijkt me zeker ook van toepassing op De psychologie van de zwavel.