Afgeprijsd
‘Met den aanvang van dit jaar is de Winter met zeer veel sneeuw ingevallen, namentlijk tusschen den 2 en 3den dezer 's morgens was het aardrijk reeds met dikke sneeuw overdekt. Den 2 had men bevrorens een harden wind, tot bijkans een storm, maar omdat de nieuwe maan reeds gepasseerd ware, had men niet veel bekommering over de waterweering. Wij hebben dus met den aanvang van dit jaar weder een begin gemaakt, de bijzonderheden van weer en wind te melden.’ Zo begint Doeke Wijgers Hellema zijn dagboekaantekeningen over het jaar 1827, herdrukt in Kroniek van een Friese boer, door de legendarische Friese courantier Hendrik Algra bewerkt (De Slegte, 444 p., f 9,95). Na onderwijzer te zijn geweest te Wanswerd, vestigde Hellema zich als boer te Wirdum, een dorp onder de rook van Leeuwarden. Zijn dagboek begint in 1821, en is een rijke kroniek over het dagelijkse plattelandsbestaan in Friesland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Hellema heeft een zeer brede belangstelling. Naast ‘bijzonderheden over weer en wind’ vinden we notities over ooievaars, grondbelasting, het luiden der klokken, loting voor de militie, volksgezondheid, botertransport, rechtspleging, kermis, zwaluwensterfte, de komeet van Halley, abortus bij runderen, bedelarij, kerkdiensten et cetera. Een mooi incident is de aantekening van 2 oktober 1834: De dominee (de predikant Los) van het aanpalende Wanswerd heeft volgens Hellema geheel in verwarring de preekstoel onder de dienst verlaten. Een aantal gemeenteleden demonstreren onvrede tegen zijn gebruik van ‘evangelische gezangen’ in plaats van de door de synode van Dordrecht voorgeschreven liederen, houden onder het zingen hun hoed op en verwijderen zich daarop onder het uitroepen van ‘dit is van de Duivel!’. Hoezeer de gemoederen rond een predikant kunnen oplopen, laat Hellema's aantekening van 23 september 1842 zien. Er is te Hallum een predikant beroepen
tegen de wens van de gemeente in: ‘Het gemeen was woedend en dreigde moord en doodslag onder het werpen van steenen, en verbrijzelen der glazen, er vielen geweerschoten geladen. Niemand is echter daarbij omgekomen, 4 van de voornaamsten zijn gevat en opgebragt. Een detachement soldaten zijn aldaar ingekwartiert, de rust is weder hersteld, maar men vreest erge gevolgen.’ Tussen mededelingen over geboorte, huwelijk, ziekte en dood van familieleden, zaaien, oogsten en de stand van de veestapel, is Hellema's bestaan geenszins onbewogen. Daarbij schrijft hij levendig. Fraai is bijvoorbeeld een van zijn laatste dagboekaantekeningen - hij is dan bijna negentig: ‘Mijn ligchamelijke toestand mag ik mij bij de schets van den winter wel vergelijken!!! Na zoo vele jaren tot in dezen hoogen ouderdom werkzaam te zijn geweest, zijn de zintuigen als het ware afgewerkt of althans zeer verzwakt. Mijn gehoor laat mij het niet toe met nut den openbaren Godsdienst bij te woonen, noch in een gezelligen kring nuttig te zijn. Mijn gezicht laat mij het lezen niet toe, waar ik van zoo veel fraaije boeken ben voorzien, mijn eetlust is zeer gering, voormaals vermaakte ik mij met een goede maaltijd, dog gematigd, thans zijn 5 à 6 aardappels met gebraden vleesch mijn beste maaltijd, het andere is mij bijkans onverschillig. Een liefhebber van de muziek geweest zijnde en van een orgel voorzien, kan ik de klavieren niet meer gebruiken, mijn beide kleinste vingers zijn ingekrompen, en zoo voort. Ziedaar een kleine schets van mijnen toestand, evenals de winter neigt alles naar rust.’
Vele potten, privaten en schijthuizen passeren de revue in The Complete Loo. A Lavatorial Miscellany door Roger Kilroy (De Slegte, 96 p., f 12,90). Een uitvoerig geïllustreerd overzicht van de ontwikkeling van de toiletgelegenheid van balk en gat tot water- of chemisch closet. Helaas bevatten de platen tamelijk veel zouteloos getekende pleehumor, maar vooral de hoofdstukjes die de periode tot 1900 bestrijken geven een beeld van een tot de verbeelding sprekende retraite. Verleidelijk is Doultons ‘Combination’, plaats voor een stijlvolle afgang op voor het oog getatoeëerd porselein. Ook de afgebeelde uitvinderstoiletten roepen om gebruik: wie zou niet eens het ‘earth closet’ van de Engelse dominee Henry Moule (1860) willen beklimmen? Het summum voor de lezer in hoge nood is ook vertegenwoordigd: een Franse commode met deksel biedt gelegenheid enkele overtolligheden in een stapel folio's te deponeren. In hoeveel bibliotheken een dergelijk meubel zeer verborgen was opgesteld meldt Kilroy helaas niet.
De weduwe van de Engelse, puriteinse volksredenaar en auteur Charles Haddon Spurgeon (1834-1892) stelde aan de hand van dagboeken, aantekeningen en brieven een ‘autobiografie’ samen over haar ontslapen echtgenoot (De Slegte, 2 dln. 550 p., f 29,50). Spurgeon was zo populair dat er bijna geen zaal te vinden was om zijn enorme gehoor te herbergen. De moderne bijbelkritiek was aan hem niet besteed, reden om in 1887 de Baptist Union te verlaten. Effectbejag en dichterlijke verbeelding golden voor Spurgeon als een hoog goed. Zo meldt zijn weduwe dat hij het niet nodig vond naar Palestina af te reizen om bijbelse taferelen levendig voor te kunnen stellen: ‘Want in de Rivièra had hij eene schier juiste voorstelling voor oogen van het Heilige Land, zooals het in de dagen onzer Heeren geweest is.’
Een reprint van de indrukwekkende volkskundige studie van J.H. Nannings werd afgeprijsd: Brood- en Gebakvormen en hunne Beteekenis in de Folklore (1932) (De Slegte, 286 p., f 10, -). Uitgebreid beschrijft Nanning de oorsprongen van de uiteenlopende brood- en koekjesvormen: de Abraham, het vogelgebak, de mop, de Renkumse ring, de heiplaggen en dennenkoekjes, de Bunschoter Janhagel, de magere mannen van Amsterdam, de knuppelkoeken en de fietemarul. Het Noordbrabantse ‘nieuwjaartje’ ziet er uit als een dierlijk bot, Nanning schrijft dat het ook wel ‘beender- of duive(l)katergebak’ werd genoemd en ‘een aflossing in gebakken deeg is van vermoedelijk een oud en bloedig (Germaans) kateroffer om de duivel af te zweren’. Ook Hooft en Bredero maken melding van de ‘deuvekater’.
Meer folklore in Volksgeneeskunst in Nederland en Vlaanderen door Paul van Dijk (De Slegte, 224 p., f 17,90). Uit vele bronnen verzamelde Van Dijk middelen tegen uiteenlopende kwalen. Zinnige kruidenrecepten wisselen wonderlijke kuren af. Zo is het de vraag wat het over de duim gapen en aan een wit paard denken aan de hik verhelpt, of bloem van zwavel innemen de patiënt van schurft verlost, en of brandewijnomslagen een liesbreuk kunnen verhelpen. Onverwijld volgen van alle adviezen is niet zonder risico's. Innemen van geraspte rode dakpannen bij diarree behoeft enige overdenking en voor men overgaat tot het slikken van zeer fijn gemalen glas moet de wanhoop wel terminaal zijn. Onschuldiger is het op de buik dragen van bergkristal, het slikken van eenhoornpoeder en een bedevaart naar de Heilige Gedula te Moorsel kan bij diarree nooit kwaad.
ATTE JONGSTRA