Façades van het verleden
We staan er eigenlijk nooit zo bij stil dat we voortdurend en overal door onze eigen geschiedenis omringd worden. Elke plek toch, die ooit benoemd werd, is in feite een historische plek. Maar omdat we het daaraan verbonden verhaal meestal niet kennen lopen we ongeïnteresseerd langs de façade van ons verleden.
In Sporen van de oorlog. Ooggetuigen over plaatsen in Nederland, 1940-1945 door Teresien da Silva en Dineke Stam wordt nader ingegaan op die alledaagse omgeving, waar de geschiedenis van de jaren 1940-1945 aan kleeft. Naast de min of meer bekende plaatsen als het Oranjehotel - de strafgevangenis - in Scheveningen, Westerbork of het Apeldoornse Bos gaat het boek vooral over tot nu toe vrijwel anonieme plaatsen: huizen, gebouwen, straten of zelfs zomaar een kuil in het bos. Die blijken nu het decor te zijn geweest waartegen allerlei kleine en grote tragedies hebben afgespeeld. Achter de pui van wat nu een Indonesisch restaurant in Den Haag is, verbergt zich bijvoorbeeld het drama van een joodse familie, die daar ooit een winkel had, welke door een NSB'er werd overgenomen. In een huis op Vlieland was eens een pension gevestigd waarin Duitse politieke gevangenen geïnterneerd waren, terwijl de Emmense dierentuin schuilplaats van verzetsmensen was. Ook de resten van een bakstenen oven, ergens in de bossen bij Moorsel in Noord-Brabant, vertellen een verhaal. Daar was in 1943 een onderduikerskamp gevestigd.
Soms gaat het om plaatsen waar helemaal niets meer van het verleden terug te vinden is, zoals de slotlaan van het kasteel Moermond bij Renesse. Weliswaar ligt er een (later neergelegde) grote kei, maar het daarop aangebrachte kruis en de datum 10 december 1944 verhogen het raadsel slechts. Alleen wanneer men het verhaal van die plek kent, krijgen de hoge bomen die er staan een sinistere betekenis. Hier werden op de eerder genoemde datum negen mannen, die geprobeerd hadden per boot Schouwen-Duiveland te ontvluchten, opgehangen. Een dag erna werd nog een tiende, die aan zijn bij de arrestatie opgelopen verwondingen overleden was, erbij opgehangen.
De per provincie geselecteerde geschiedenissen, steeds geïllustreerd met een foto van toen en nu plus een kaartje, vormen te zamen een indringend beeld van de bezetting. Juist door de vergelijkende beelden van vroeger en nu, door de alledaagsheid en nabijheid van het verleden komen deze beknopte verslagen zo overtuigend over. De lezer realiseert zich opeens dat de bezetting bij wijze van spreken bij hem om de hoek gebeurde. In zijn voorwoord herinnert G.L. Durlacher aan de uitspraak van Armando over het ‘schuldig’ landschap. Ik denk echter dat de schrijnende werking van deze bezettingstopografie eerder voortkomt uit het omgekeerde. Het is juist de als pijnlijk ervaren onschuld, de ongenaakbare en haast wrede neutraliteit van de voortschrijdende tijd en veranderde omgeving zonder geheugen, die de verhalen zo'n dramatisch effect geven.
Het verslag van Durlacher over zijn bezoek tweeëntwintig jaar na de oorlog aan kamp Westerbork, waar hij gevangen zat, is daarvan een voorbeeld. In dat kamp, op dat moment bewoond door Molukkers, vraagt hij aan een oude man: ‘Komt hier geen trein meer, tegenwoordig?’ Die vraag doet hem tegelijkertijd de essentie van Westerbork beseffen: de trein, die nu afwezig is. In alle verhalen gaat het in feite steeds om dat afwezige. De koele omgeving van het heden maakt die leegte des te nadrukkelijker voelbaar. (SDU, f 34,90.)
HM