Afgeprijsd
De tweeëndertigjarige A.L. trof het niet. Haar vader en moeder stierven beiden aan dementia paralytica, en haar eigen geestelijke evenwicht wankelde al evenzeer. Dat uitte zich niet in de laatste plaats in lichamelijke symptomen. Op haar negentiende bleef haar menstruatie uit, op haar vierentwintigste begonnen ‘borstkrampen’. Sinds haar achtentwintigste leed ze aan ernstige depressies, praten in haar slaap, ophouden van urine, lach- en huilbuien, darmkrampen, hoofdpijn, verlammingsverschijnselen die haar het idee gaven dat ze een arm en een been verloren had, maar vooral pijn in haar geslachtsorganen. Ze werd opgenomen door lutherse ziekenzusters, maar die wisten er niet veel raad mee. Daarop trad A.L. in 1884 in behandeling bij een gynaecoloog, die nog eigenaardiger verschijnselen noteerde: ze sprak van aanrandingen en van Jezus die haar zou verlossen. Soms viel ze op de vloer, en verstijfde in de houding van de verlosser aan het kruis. Er werd heel wat geprobeerd: koudwaterkuren, warmwaterbehandeling, morfine, verkoeling van de ruggegraat volgens de Chapman-methode, potassium bromide, antihysteria-downers, maar alles zonder resultaat. Daarop werd besloten tot operatieve verwijdering van de eierstokken. Vier dagen na de ingreep verloor ze veel bloed en sprak van vuur en kleine paardjes. Het ‘geval A.L.’ is een van de vele ziektebeelden in Jeffrey Moussaieff Massons A Dark Science. Women, Sexuality and Psychology in the Ninetheenth Century (Van Gennep, 199 p., f 14,50). Masson groef in gynaecologische, pediatrische en psychiatrische vakliteratuur uit de periode 1865-1900, en laat op fascinerende en onthutsende wijze de averechtse, fysiologische aanpak van de vrouwelijke psyche zien. Misschien was de ingrijpendste pech van A.L. nog wel dat ze honderd jaar te vroeg werd geboren, al suggereert Masson dat het medisch denken nog lange tijd daarna vreemde
kronkels heeft vertoond.
In zijn buitengewoon aardige boekje De erfenis van Diderot schrijft Ed Schilders over een anekdote waarin wordt verteld dat uit de pit van een perzik die Diderot vlak voor zijn overlijden had gegeten, een boom is gegroeid. ‘De vruchten van die boom werden op hun beurt gegeten en zouden, zo wil de overlevering, de eter wijsheid, een filosofisch creatieve geest schenken. (...) Op literair-historisch niveau is het waar: met de Dictionnaire encyclopédique des sciences, des arts et des métiers heeft Diderot de pit geplant waaruit en boom gegroeid is die jaarlijks wel enige encyclopedische vruchten werpt.’ Een aantal van die vruchten wordt door Schilders beschreven. Bijvoorbeeld het Franse scheldwoordenboek Dictionnaire encyclopédique des injures francais (1983), Dictionnaire érotique moderne (1864), Dictionnaire des bêtises en des erreurs de jugement (1965), La brévière du crime (1968) en de Encyclopédie des farces, attrapés et mystifications en last but not least de Grand dictionnaire encyclopédique du fétichisme profane et réligieux (1968). Schilders toont zich een welhaast ideale lezer van woordenboeken en encyclopedieën. Hij heeft veel smaak voor de anekdote, de persoonlijke invalshoek in dit genre, en vanzelfsprekend is het door één auteur geschreven, persoonlijke woordenboek hem het liefst: ‘Het encyclopediëren is in Frankrijk, en alleen daar, uitgegroeid tot een waarachtig literair genre dat zich, inhoudelijk, in essentie kenmerkt door de minimale afstand van de auteur-encyclopedist tot zijn onderwerp. Waar ik bijzonder nieuwsgierig naar was, en ben, zijn gevolgen van dat minimum aan afstand, of het maximum aan betrokkenheid, voor het naslagwerk als leesboek, voor de
auteur en voor de lezer.’ (Van Gennep, 126 p., f 5,90.)
In Hans Magnus Enzensbergers ‘leeskomedie’ De mensenvriend zien we Diderot ingespannen bezig met zijn levenswerk. Ook de andere personages spreken veel over de meester, en dat levert hier en daar hilarische dialogen op:
- Marianne, wat is eigenlijk een encyclopedie? Ik heb er nooit naar durven vragen.
- Zou jij geweten hebben wat een Brahmaan is, of een Barthelemiet?
- Een Barthelemiet?
- Dat vind je allemaal in die folianten. En dan leggen de auteurs je weer uit, hoe je brood bakt en wat een bedelaar is.
- Dat weet toch iedereen.
- Diderot weet het beter dan iedereen.
Enzensberger beschrijft Diderot als een door ‘mijn molensteen’ getergde scribent, die zijn geliefde rust niet altijd weet te bewaren: ‘Maar ik bewaar mijn kalmte! U krijgt mij niet zo ver, dat ik net zo gek word als Rousseau, die armzalige praatjesmaker! (Twee kippen komen de kamer binnen; Diderot staart naar ze, pakt zijn inktpot, richt, gooit, mist de kippen, loopt achter ze aan en verjaagt ze.) Een komplot! Het is een komplot! Alleen, mij krijgen jullie niet zo ver! Mij niet!’ (Van Gennep, 148 p., f 7,90.)
In de bundel vertellingen van de Russische grootmeester van het verhaal, Ivan Toergenjev, stukken uit verschillende perioden van zijn leven. ‘De jood’ en ‘De vechtjas’ schreef hij beide in 1846, aan het begin van zijn roemruchte carrière. Het ‘fantastische’ titelstuk van de bundel vertalingen De droom en andere verhalen (De Slegte, 191 p., f 12,90) stamt uit de laatste levensjaren van Toergenjev - 1876 - en weerspiegelt de heersende mode van die dagen: er is ruime aandacht voor hallucinaties, hypnotisme en magnetisme. De contemporaine critici waren niet erg te spreken over het misschien wel interessantste aspect van ‘De droom’: fictie (droom) en realiteit lopen onontwarbaar dooreen. Zo komt de hoofdpersoon op straat de (vroeg overleden) vader tegen van wie hij steeds opnieuw droomt. Hij gaat naast hem op een terras zitten, en haast zich iets op te rapen dat zijn vader laat vallen: ‘“U bent zeer beleefd, jongeman,” sprak hij met dorre, schrille en nasale stem, “dat is tegenwoordig een zeldzaamheid. Sta me toe U geluk te wensen: U heeft een goede opvoeding genoten.”’ Vervolgens laat Toergenjev de vader naar de voornaam van de moeder informeren, ‘en meteen barstte hij in onbehaaglijk lachen uit. Daarna verontschuldigde hij zich echter door te zeggen, dat dat zo'n Amerikaanse gewoonte van hem was en dat hij doorgaans een behoorlijk rare snoeshaan was. Wel wat nieuwsgierig wilde hij toen weten, waar onze woning was. Ik vertelde het hem.’ De droom, in de vertaling van Yolande Nanninga en Peter Wezel, bevat naast het titelstuk drie andere verhalen, niet Toergenjevs beste, maar altijd nog grote literatuur.
Hoe handig de serie ‘The Critical Heritage’ is liet Maarten 't Hart onlangs in NRC Handelsblad zien, in een hilarische beschouwing over het kwaad dat recensent heet. Dankbaar voor de redactionele arbeid van Watson G. Branch probeerde hij aan de hand van diens Melvilledeel uit de serie aan te tonen dat de literaire kritiek met vele bittere stukken de ‘arme’ auteur van Moby Dick en The Confidence Man zo ongeveer het zwijgen had opgelegd. Dat Melvilles werk inderdaad niet juichend is ontvangen blijkt overduidelijk uit deze uitgebreide bundeling van recensies (Het Martyrium, 444 p., f 7,90). In een anoniem gepubliceerde Athenaeum-recensie van Moby Dick opende Henry F. Chorley bijvoorbeeld met: ‘This is an ill-compounded mixture of romance and matter-of-fact.’ Melville. The Critical Heritage is - inderdaad - een rijke bron, maar voor wat? Als bewijsstukken in een proces tegen de recensent in het algemeen kunnen ze nauwelijks dienen. Het enige dat eruit valt op te maken is dat de literaire kritiek in Melvilles tijd een andere smaak had dan die in onze dagen: Moby Dick geldt tegenwoordig algemeen als een klassiek meesterwerk. Of de Melville-kritiek ‘dus’ uit domkoppen bestond is maar zeer de vraag, even kwestieus als 't Harts uitspraak dat de (overwegend negatieve) recensenten van de door 't Hart in hetzelfde NRC-stuk tot meesterwerk getorpedeerde roman Engelbert van Mensje van Keulen minvermogende lezers zijn. Het enige wat een recensent doet is naar eer en geweten zijn mening formuleren, en een bundeling van kritieken zegt minder over een boek dan over de heersende literaire smaak. In het geval van Melville laat The Critical Heritage zien dat deze ‘zijn tijd vooruit’ was. Of Mensje van Keulen haar tijd ook vooruit is, of Maarten 't Hart in
zijn oordeel een beter zicht heeft op de ‘eeuwigheidswaarde’ van Engelbert dan onze tijdgenoten: we kunnen het alleen maar afwachten.
ATTE JONGSTRA
Modern Antiquariaat Van Gennep is gevestigd op Nieuwezijds Voorburgwal 330, Amsterdam, en Oude Binnenweg 131B, Rotterdam; Boekhandel Het Martyrium op Van Baerlestraat 170-172, Amsterdam.