Pockets
Het zal een jaar of twintig geleden zijn dat het Britse weekblad The Economist op de voorkant een tekening droeg van een klein tropisch eiland in een helblauwe oceaan. Op het eiland was de Union Jack geplant. Het onderschrift luidde:
The Meteor Flag of England
Till Danger's Troubled Night depart
And the Star of Peace return.
Het omslagartikel ging over de ongeregeldheden op Antigua, een Westindisch eiland onder Brits bestuur. De paar duizend inwoners waren aan het muiten geslagen. Londen stuurde mariniers. The Economist zag het geheel als een operette-oorlogje en vroeg zich bezorgd af wat er zou gebeuren als Antigua zou winnen. Britse zelfspot op zijn best? Of Britse neerbuigendheid in zijn meest perfide vorm? Waarschijnlijk het laatste, als men het zou vragen aan Jamaica Kincaid, schrijfster van A Small Place (Plume, 81 p., f 21,70). Haar boek is een woedeuitbarsting van tachtig bladzijden. Zij komt van Antigua. Op Antigua wonen mensen.
Zwarte mensen, voormalige slaven, nu slaven van de toeristenindustrie. Er is weinig veranderd. Antigua is onafhankelijk, maar in High Street staat nog Barclay's Bank. De oprichters, de gebroeders Barclay, waren slavenhandelaren. Nu woekeren ze met het spaargeld van arme eilanders en wassen ze de drugsmiljoenen wit. Vroeger was er de koloniale Mill Reef Club, voor mensen die zo van de schoonheid van Antigua hielden, dat ze er hun vrije tijd wilden doorbrengen. Alleen van de Antiguanen hielden ze niet. Die mochten de Club niet in, tenzij als bedienden. De luxe hotels van nu hebben evenzeer de beste stukken strand afgepaald. De eilanders mogen er niet zwemmen. Alleen het personeel is zwart. Kincaid richt zich tot de in de ogen van de eilanders lelijke, lachwekkende en naïeve toerist, maar haar woede geldt niet alleen de kolonialen. De eilandregering is door en door corrupt. Achter iedere fraaie façade die de bezoeker ziet, gaat smerigheid schuil. Een paar Antiguaanse en Syrische families zuigen alle inkomsten naar zich toe. Kincaid vraagt zich af van wie ze dat geleerd hebben en het antwoord is duidelijk: de Engelsen kwamen, zonder iemand iets te vragen, weghalen wat niet van hen was. En stelden zichzelf vervolgens tot voorbeeld van beschaving. Toch is A Small Place veel meer dan een zwaaiende, beschuldigende vinger. Ten eerste is het bij vlagen mooi geschreven, in staccato zinnen, zoals iemand die kwaad is - en op dreef - soms spreekt. Ten tweede geeft ze de ambivalentie van haar gevoelens wel degelijk aan. Wat zeg je tegen de arrogante vrouw van de Mill Reef Club die ijvert voor heropening van de bibliotheek? De regering heeft de bibiotheek laten verrotten. De schrijfster heeft er in haar jeugd gelukkige uren doorgebracht. En nu zegt dat vreselijke mens tegen haar: ‘Dat krijg je er nou van, zonder Britse leiding.’ Kincaids wanhoop is een wanhoop die velen in de Derde Wereld moeten voelen.
Stuart Brent beschouwde zichzelf als een man met een roeping. In de zomer van 1946 stond hij in een kale kamer te Chicago en stelde zich voor hoe het zou zijn als hij er een boekhandel in zou hebben gevestigd. Zijn droom was een soort huiskamer, waar hij zijn lievelingsplaten zou spelen en waar aardige en ontwikkelde mensen langs zouden komen om te snuffelen en om over literatuur te praten. Brent opende de Seven Stairs Book And Record Shop in die kamer. Hij bezat voor driehonderd dollar aan handel, alleen ‘goede’ boeken uiteraard, dat wil zeggen boeken die hij zelf het eeuwige leven waard vond. Na dagen vergeefs wachten kwam de eerste klant: een huisvrouw. Ze wilde een populair werk uit die dagen, een werk dat Brent natuurlijk niet had. Hij verzocht om een ogenblik geduld, rende de vier straten naar de groothandel en terug, en verkocht zijn eerste boek. Pas toen merkte hij dat hij geen inpakpapier, geen tasjes en geen kassa had. De commerciële kant kreeg Brent echter snel onder de knie en ook de droom kwam uit: lokale en nationale beroemdheden als Joseph Szigeti, Elliot Paul, Hemingway, Koestler, Carol Brice en Gore Vidal behoorden in latere jaren tot zijn clientèle. The Seven Stairs (Touchstone, 226 p., f 28,15) werd gepubliceerd in 1962, verscheen in 1973 als pocket en is nu opnieuw uitgebracht. Als bijlage schonk de auteur ons zijn lijst van Honderd Beste Boeken. Tien voor in bed. Tien voor in bad. Tien voor in de tuin. Tien voor wie alleen zit te eten. Bellows Him With His Foot In His Mouth is een van de titels op dit laatste lijstje. Om te koken heeft de verwoede lezer kennelijk geen tijd.
‘Beekeeping is farming for intellectuals,’ zegt Sue Hubbell ergens halverwege A Book of Bees (Ballantine, 193 p., f 26,30). Maar eigenlijk, vindt ze, zou iedereen twee of drie bijenkorven moeten hebben. Bijen zijn gemakkelijker te houden dan honden of katten. Zij kent een uitgever die ze midden in Manhattan op zijn platje heeft. De bijen bezoeken de bloemen in Central Park. Voor wie wil weten hoe dit alles aan te pakken, biedt Hubbell bedaarde uitleg, inclusief werktekeningen. Zelf woont en werkt ze in de bergen van Zuid-Missouri, waar het boek haar gedurende de vier seizoenen van het jaar volgt. Zonder zelf ook maar het geringste verlangen te koesteren bijen te gaan houden, heb ik dit boek gefascineerd uitgelezen. Er gaat een enorme rust uit van de houding die Hubbell ten opzichte van de natuur heeft. Ze is in staat zowel actief als passief te zijn, al naar gelang de tijd dat vereist. Wel gaat ze in de winter (rustperiode voor de bijen) even kijken. Volgens de boekjes kunnen bijen niet vliegen bij temperaturen onder de 10° C. Maar de bijen blijken deze boekjes niet te hebben gelezen. Eentje zet zich neer op haar hand. Ze voelt elk van de zes pootjes als het beestje over haar huid wandelt.
De inventieve mevrouw of mijnheer die de telkens nieuwe thema's voor de Oxford Books bedenkt, lijkt nog lang niet uitgeput. Ditmaal zocht men de dichter Kevin Crossley-Holland aan om The Oxford Book Of Travel Verse (Oxford University Press, 423 p., f 29,25) te verzorgen. Toen de eigenzinnige dichter Yeats werd aangezocht om in dezelfde serie een antologie van moderne poëzie te maken, kwamen daarin de meest merkwaardige omissies voor, terwijl hij persoonlijke (veelal Ierse) favorieten een ruime plaats gunde. Aan Crossley-Holland zal men zich zo'n buil niet snel vallen. Na een nogal saaie, schoolse inleiding, presenteert hij een degelijk, geografisch geordend overzicht. Weliswaar ontbreekt Shakespeare, maar die kwam geloof ik de deur ook niet veel uit. In het hoofdstukje over de Lage Landen bevindt Coleridge zich op vertrouwd terrein: ‘(...) Farmhouses that at anchor seemed - in the inland sky the fog-transfixing Spires - Water, wide water, greenness and green banks, and water seen.’
Het kaleidoscopische Dictionary Of The Khazars (Vintage, 335 p., f 28,15) van Milorad Pavic, onlangs enthousiast besproken in dit blad door Atte Jongstra, is nu in Engelstalige paperback te verkrijgen. Er zijn twee versies: een mannelijke en een vrouwelijke. Deze zijn identiek, op zeventien regels na. Aan u de keuze.
NIEK MIEDEMA