Carel Peeters
Bruintje
dirk huyghe
Het opvallendste aan de film over Willem Frederik Hermans die de VPRO de afgelopen zondag uitzond was wel dat de hoofdpersoon zich zo goedgunstig geschikt had in de wensen van de makers. Hij liet zich voor vele, wel erg versneden Parijse decors opstellen zodat ze hem zo ongenaakbaar, streng en monumentaal mogelijk konden filmen. Op den duur werd dat potsierlijk en ging je je afvragen of het hier niet een verdreven, in Parijs achterhaalde generalissimo uit een klein noordelijk land betrof. Stond Hermans niet ijzig voor zich uit te kijken in de camera, dan zat hij wel met een koud-melancholische uitdrukking op zijn gezicht in een luxueus café. Of tegen de achtergrond van een lege bibliotheek; een gekunstelde scène waarin Hermans hardnekkig de vragen over zijn ‘scheppend nihilisme’ verre van zich probeerde te houden. Verstarde beelden, waar de luchtiger taferelen van een kermis of een kunstpark niet tegenop konden.
Hermans was niet van zins zich ook maar enigszins in te spannen om iets te vertellen wat we nog niet wisten. Alles wat hij zei kwam er uit alsof het daar al jaren in het archief lag om bij gelegenheid weer eens voor de dag gehaald te worden. In de artikelen over de film die aan de uitzending vooraf gingen werd weer eens hoog opgegeven van Hermans' gastvrijheid en beminnelijkheid. De makers waren weer, zoals vele interviewers voor hen, totaal van de kaart. Wat zich hier voltrok was het gijzeling-patroon: de gegijzelde gaat sympathie koesteren voor de gijzelaar. Zolang de gijzelaar niet echt gevaarlijk wordt is alles wat hij doet een daad van een roerende inborst. Hij heeft me water gegeven, ik mocht naar de wc, ik mocht mijn benen strekken! Zo vergaat het interviewers van Hermans ook. We mochten hem filmen in de bibliotheek van de Sorbonne!
Bij aankomst in Parijs is geen van de medewerkers aan de film door Hermans opgegeten. Dat komt omdat geen van de interviewers een appeltje met hem te schillen had, en hij niet met hen. Ze kwamen om hem te portretteren en wilden er iets bijzonders van maken. Ze hebben misschien wel een kopje thee gekregen. Zo'n kopje thee, dat doet het hem. Dat is zo'n vredig moment. Als ze rustig een kopje thee met hem kunnen drinken, dan moet hij toch niet zo'n duivel zijn. Als we gewoon met hem op een terrasje kunnen zitten, dan moet hij misschien wel iets gewoon menselijks hebben, zoals wij zelf.
De film moest iets bijzonders worden. Er werd zelfs een figurante opgetrommeld die even voor Paulina moest spelen. Hermans werd aangekleed met beelden van Parijs. Hermans móest wel worden aangekleed want zelfs de makers van de film moeten de echo hebben gehoord in zijn antwoorden. De film maakte een bewerkelijke, door en door gecomponeerde indruk, maar inhoudelijk was het een Bulkboek voor middelbare scholieren. Hermans beschouwde zijn ondervragers als van een generatie die nog maar net komt kijken: in elk antwoord hoorde je dat hij eerst snel een trap van vier of vijf generaties af ijlde om dan goedgunstig te antwoorden dat dit, wederom, allemaal ‘onzin’ was. Soms was de vraag ook wel erg onverwacht onnozel: was hij eigenlijk geen romanticus? Soms probeerde de interviewer streng door te vragen: was het niet wraak waardoor zijn gedachten werden geleid? Maar Hermans levert zijn invectieven niet op bestelling. Ze komen los op de momenten die hij zelf wil. Zulke rechtstreekse vragen wimpelt hij af. Was het schrijven niet een verlossing uit de eenzaamheid? Een verlossing? Voor de gesel van Nederland?
Het was niet echt nodig, maar de film liet nog eens zien dat Hermans weliswaar heel consequent is in zijn ideeën, maar wel geautomatiseerd. Dat is een andere manier om te zeggen dat de verstarring in zijn gedachtenwereld wel heel groot is geworden. Zijn vitaliteit steekt hij voornamelijk in de herhaling van zijn opvattingen. Hij is zelfs consequent in zijn tegenstrijdigheden. De Nederlandse literatuur stelt helemaal niets voor! Zij bestaat, met uitzondering van Multatuli, uit verplichte nummertjes op school (‘Nederland heeft helemaal niks’). Even later zegt hij dat Nederlanders totaal geen belangstelling hebben voor hun eigen literatuur. Hoe kan dat als er helemaal niks is om belangstelling voor te hebben? Boutades. ‘Nederland is een land dat er om vraagt om door de modder te kruipen. Is het niet voor Hitler dan wel voor iemand anders’. Dat is taal! Dat zal die Nederlanders leren die denken dat er ook voor hen ruimte is op de Olympische hoogte.
Natuurlijk, er waren ook aandoenlijke momenten: over een hondje, over een poesje, of wanneer hij het over het schrijven van een roman had en het vergeleek met het werk van een timmerman; wanneer hij de lof van de makers van het horloge zong of zich herinnerde dat zijn eerste lectuur die van Bruintje Beer was. Het fragment van de film met Jean Gabin deed mij even hopen dat hij in deze rustige toonaard voort zou gaan, maar de makers werden op verschillende momenten gestoord in de uitwerking van hun bedoelingen. Hermans werkte eenvoudig niet vaak genoeg mee om het portret te krijgen dat ze zich moeten hebben voorgesteld. Soms was het jammer dat ze niet gewoon een documentaire over Hermans en zijn werk hadden gemaakt, afgewisseld met zijn levende verschijning. Nu verdronk het aandeel van de makers - de zelfmoord van zijn zuster als leidraad - in teveel beelden en boutades. Zei Hermans zelf niet dat het allemaal in zijn boeken stond wat ze wilden weten?