Carel Peeters
De canon
dirk huyghe
Iemand heeft een oeuvre van zo'n zestig boeken, een genootschap dat zijn naam draagt, een speciaal aan zijn werk gewijd tijdschrift, er worden studies en proefschriften over hem geschreven, hij geniet de persoonlijke steun van Maarten 't Hart en Willem Brakman, en nog is hij als schrijver niet echt ‘gecanoniseerd’. Ra ra hoe kan dat? Soms lijkt het erop dat Vestdijk, want over hem heb ik het, zonder meer een goed schrijver is, dat iedereen het daar wel over eens is. Daar lijkt zogezegd ‘consensus’ over te bestaan. Maar dat is helemaal niet het geval. Willem Frederik Hermans bijvoorbeeld, ziet niet veel in Vestdijk. Hij noemt het oeuvre van Vestdijk een ‘chaotische warwinkel’. Harry Mulisch heeft zich wel eens in dezelfde geest uitgelaten (ik kan het niet zo gauw terugvinden). Kees Fens daarentegen haastte zich altijd een nieuwe roman van Vestdijk te bespreken. Tom van Deel behoort tot de zorgzame beheerders van zijn nalatenschap (zoals blijkt uit het door hem bezorgde nagelaten romanfragment De aeolusharp dat een dezer dagen bij De Bezige Bij verschijnt).
De verschillen van mening over een schrijver als Vestdijk zijn veelzeggend. Ze onthullen dat in het veel gebruikte begrip ‘de literaire canon’ het woord ‘canon’ volstrekt oneigenlijk wordt gebruikt en dat het begrip als geheel een monster is dat nog de resten onthult van een manier van denken die tot heel andere tijden behoort. ‘Canon’ betekent richtsnoer, regel, norm, maatstaf; bovendien klinkt er altijd de katholieke betekenis in door, die van een kerkelijke regel die door een concilie is vastgesteld. Of, bij de hervormde kerk, de canonieke artikelen des geloofs zoals die door de Synode van Dordrecht werden geredigeerd. Bovendien herinnert het woord dan nog aan de canonieke geschriften, de verzameling teksten die tot de bijbel gerekend worden. In al deze betekenissen zit één terugkerend element, namelijk dat ‘canoniek’ staat voor de vastgestelde en vastliggende norm.
In de literatuur bestaat echter geen vastgestelde of vastliggende norm. Er bestaan normen. Er is geen vastliggende norm volgens welke Busken Huet, Van Deyssel, Kloos, Marsman, Vestdijk, Hermans, Mulisch, Reve, Blaman, Ter Braak, Van Schendel, Couperus tot het walhalla van de Nederlandse literatuur behoren. Wel kun je zeggen dat ze op wisselende gronden terecht in de literatuurgeschiedenis thuishoren, maar ‘canoniek’ zijn ze niet. Dat is een verkeerd woord voor de manier waarop zulke schrijvers een rol spelen in de Nederlandse literatuur. Deze schrijvers zijn nooit ‘canoniek’ omdat hun waarde niet vastligt, hoeveel betekenis ook aan hen wordt gehecht, hoezeer men hen ook zou willen verdedigen. Juist omdat hun waarde niet vastligt, moet hun waarde steeds worden bepaald en verdedigd - en om die verdediging en die pogingen tot het bepalen van de waarde gaat het, dat hoort wezenlijk tot de literatuur.
Wanneer men het in positieve zin over de ‘canon’ van de Nederlandse literatuur heeft, wordt daarmee iets dat betrekkelijk zwevend is ineens definitief vastgelegd: dat zouden dan de schrijvers van Nederland zijn, in marmer vereeuwigd. Behoren tot een canon is een veel te onwrikbare en massieve aanduiding voor de permanente discussie en bepaling van de waarde waaraan schrijvers onderhevig zijn. Er is wél een soort niveau, want het gaat om schrijvers die voldoende elementen in hun werk hebben om aanleiding te geven tot het bepalen wat nu een groot schrijver is, maar dat niveau geeft alleen maar aan dat er iets is om over te discussiëren. Wanneer men het in negatieve zin heeft over de literaire canon hoor je er onverholen afgunst in, meestal omdat bepaalde schrijvers die men zelf van belang vindt er niet in voorkomen. Dan moet zo'n schrijver of schrijfster er in. Maar dit is een zelfgecreëerde nijd, want men zou niet moeten willen dat een schrijver tot de ‘literaire canon’ wordt gerekend. Dat is een veel te geheiligde instantie voor schrijvers, zoals het woord dan ook naar zijn geschiedenis suggereert: een begrip uit het katholieke of christelijke denken overgeplant op de literatuur.
Bij canoniek gaat het om vastliggende normen; in de literatuur gaat het om substantiële, steeds weer te verdedigen waardetoekenningen. Dit betekent dat over de waarde van een schrijver in een bepaalde tijd verschillend gedacht kan worden, ook al houdt men hem door de bank genomen voor een schrijver die er sowieso toe doet, zoals Vestdijk. Dat kan, ook al vind je zelf dat het belachelijk is dat anderen een bepaalde schrijver niet tot de beste rekenen. Zelfs ‘klassieke’ schrijvers kunnen niet canoniek genoemd worden, want er is altijd wel een Zoïlus (‘de gesel van Homerus’) die roet in het eten gooit. Het aardige van een grote sympathie voor een schrijver is dat zij argumenten oproept om die sympathie inhoud te geven; daar kunnen anderen dan altijd weer op terugvallen wanneer een schrijver ten onrechte in de vergetelheid is geraakt. De waarde die aan een schrijver wordt toegekend is persoonlijk, maar die persoonlijke voorkeur wordt vanzelf iets algemeens, neemt spontaan in omvang toe, naarmate zij overtuigender is. Daar gaat het om.