Het mythische
Hij is van meet af aan sterk geporteerd voor de Amerikaanse literatuur, vertaalt Melville en Sherwood Anderson, schrijft over Sinclair Lewis en promoveert op Whitman. Bovendien onderneemt hij serieuze pogingen om door bemiddeling van een vriend in Amerika daar aan het werk te komen, maar zonder dat dit lukt. Later, in zijn laatste roman De maan en het vuur, zal hem dit als romanpersonage wel lukken en keert hij, rijk geworden, terug naar zijn geboortestreek in Piemonte om daar het heimwee te stillen naar zijn vroege jeugdervaringen. Ik vind het zijn mooiste roman, omdat daarin datgene wat hij het mythische noemt het fraaist wordt uitgewerkt. Zijn mythe ontstaat in de kinderjaren, in de tijd dat de dingen, de gebeurtenissen voor de eerste maal worden ervaren en daardoor een wijding krijgen die ze uniek maakt. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Men verleent aan een bepaalde plek te midden van alle plekken een absolute betekenis door deze af te zonderen van de wereld. Dan ontstaan er namen, heiligdommen, geografische adjectieven.’ Het is het grote reservoir van de creativiteit en de kunstenaar is degene die dit irrationele, vormloze materiaal tot bewustzijn kan brengen, ‘zo waar dat het banaal lijkt’.
Zijn voorkeur voor bepaalde Amerikaanse schrijvers zal zeker verband houden met de mate waarin hun werk blijk geeft van deze mythische geladenheid, maar hij waardeert ook de kracht van hun proza die zich uit in een directe, heldere, onopgesmukte stijl, die wars lijkt van alle literatuur. Zoals hij zelf zegt heeft hij zich voor een van zijn eerste romans, Jouw land, laten inspireren door The Postman Always Rings Twice van James Cain. Hoewel de kwaliteit van het voorbeeld niet wordt bereikt is het boek wel een ‘typische’ Pavese, in de zin dat er een voortdurende spanning bestaat tussen het leven in de stad en op het platteland. Zij weerspiegelt Paveses eigen situatie van Turijnse stedeling met een nostalgische hang naar zijn geboortestreek waar alles begonnen is, maar waarvan hij zich toch voorgoed weet afgesneden. Het is moeilijk te zeggen of Pavese in de eerste plaats dichter was (ik ken slechts een paar gedichten van hem in vertaling) of dat zijn kracht toch vooral het proza betrof, maar binnen het proza geef ik de voorkeur aan zijn korte verhalen. Hoewel hij een paar goede romans heeft geschreven - De maan en het vuur noemde ik al, maar ook Tra donne sole, net bij De Bezige Bij verschenen onder de titel Vriendinnen (vertaald door Anton Haakman, f 29,50) is zeer de moeite waard - voelt hij zich toch in het korte verhaal naar het mij voorkomt pas echt thuis, als een vis in het water. De onderwerpen - het leven op het land, de ongelukkige liefdes, de jeugdervaringen vooral ook - blijven hetzelfde als in de romans, maar in het korte verhaal krijgen zij door het weglaten van al het overtollige een grote spanning. De beperkte ruimte met alle inherente eisen van bondigheid weet hem kennelijk te inspireren tot een bijzondere compositorische vindingrijkheid en als de Amerikaanse invloeden vrucht gedragen mochten hebben dan is het zeker hier. Een
mooie keuze uit de verhalen is in Engelse vertaling te krijgen onder de titel The Leather Jacket.
Maar het hoofdwerk blijft toch Leven als ambacht, zijn dagboek. Het werd niet geschreven voor publikatie, maar diende ertoe Pavese te wijzen op de ‘grote aderen van het innerlijke leven’ en hem een ‘glimp te verschaffen van (zijn) onbewuste zijnswijze’. Het is, daardoor, geen dagboek in de gangbare betekenis van het woord en men moet dus wel even wennen als men eraan begint, maar daarna zal men al snel gegrepen worden door het innerlijke avontuur dat zich in dit dagboek afspeelt. Naast dit gesprek met zichzelf dat het dagboek is vormen de brieven een goede aanvulling in de zin dat zij de schrijver laten zien in zijn gesprek met de anderen. Hij toont zich geen beminnelijk briefschrijver. Vaak is hij gemelijk en kortaangebonden en hij laat geen gelegenheid voorbij gaan om aan te tonen hoezeer hij zichzelf in de weg zit. Aan een vriendin schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Ik leef verder met een voor iedereen gesloten vizier, ook voor jou. Aan sommigen zal ik mijn snor laten zien, aan anderen alleen mijn ogen, maar een feit is dit: ik vertrouw niemand. Tot de dag komt dat ik zelfs mezelf niet meer vertrouw, en dan is het gedaan.’ Zo maak je natuurlijk geen vrienden en goede bekenden.
Uit het bovenstaande bleek al dat het vaak maar al te verleidelijk is uit dagboek en brieven te citeren. Daarom tot slot nog deze notitie uit 1944, toen het leven nog goed was: ‘Roken is iets dat veel in zich heeft van het landelijke en de natuur. Die verandering van een droog kruid in een geurige, levendige, vruchtbaar makende rook is niet zonder betekenis
■