Karige landschappen
‘Ik heb in Peru rondgereisd, kijkend met de ogen van Julia. Het moet ondraaglijk zijn om daar als adoptiemoeder rond te lopen. Je ziet hoe mensen daar met hun kinderen zijn, de vanzelfsprekendheid en rust daarin. Je kijkt anders naar armoede, want als die er niet was, zouden er geen kinderen afgestaan worden. Julia moet zich daarvoor afsluiten, haar bewustzijn is vernauwd tot op het autistische af. Daarom heb ik een “zij” van haar gemaakt, geen “ik”, dan zou ik daar in af moeten dalen. Ik wilde de mythe, de fabel van zo'n verhaal.’
‘Omdat het geen realistisch verhaal is, zit er weinig Peru in. Ik heb veel weggegooid, ik realiseerde me dat het verboden is om over het land te schrijven, en toen was ik zo zo'n veertig tot vijftig pagina's kwijt. Het probleem is dat je zo'n boek niet kunt schrijven alsof het Kuifje is, met een atlas en een encyclopedie erbij. Als ik niet in Peru was gaan kijken, dan zou je clichés hebben gekregen. Al die beelden die ik gezien hebt, wilde ik een plek geven, en daar gaat het verhaal niet over. Voor Een warme rug wist ik op een gegeven moment alles over het slagerijwezen in Duitsland voor de Tweede Wereldoorlog, tot en met het aantal messen dat er hing. Als je dat werkelijk gebruikt, dan is het net Vlijtig Liesje aan het werk. Die beelden van het land moeten in je hoofd zitten als je schrijft. In het boek blijven er daar maar een paar van over, en die moeten dan wat over het innerlijk zeggen. Dat Julia kale, karige landschappen het mooist vindt, is veelzeggend voor haar.’
Waarom moest het juist dit verhaal worden? ‘Zelfs als ik het wist, dan zou ik dat nooit prijsgeven. Een schrijver moet net als een toneelspeler een geheim hebben voor hij het toneel opgaat, dat houdt hem gaande. Je weet trouwens zelf niet wat je motieven zijn. Iets bezweren? In dit geval: wennen aan je eigen ouderdom, de dood van je eigen ouders?’
Ik bedoelde: was er een aanleiding?
‘Ik was zwanger, en ik kende in diezelfde tijd verschillende mensen die een kind gingen adopteren. Zij moesten vragen beantwoorden, hoeveel ze verdienden en waarom ze een kind wilden. Ze werden ondervraagd, doorgelicht, alsof ze naar deen baan bij de Geheime Dienst solliciteerden. Wat me interesseerde was: waarom willen mensen het, hun ingewikkelde levens willens en weten laten ontregelen? Pablo is een extreme metafoor, maar mensen weten ook niet wat ze aanhalen als ze kinderen nemen. Met zo'n combinatie van beelden, daar begint het mee, op het moment dat je een kind krijgt ben je je heel erg bewust van eindigheid. Het is zo teer, het kan zo snel dood. Waarom je zo'n verhaal dan zo opzet, gebeurt daarna intuïtief. Het hoofdstuk waarmee het nu begint, hoorde er eerst helemaal niet bij, tot ik me realiseerde dat het over dezelfde mensen ging, ook over geur. Julia ziet aan de stapels borden in het vakantiehuisje dat de wereld is ingericht op gezinnen. Als je een kind wilt, wordt je blik naar zulke dingen toegetrokken.’
‘Ik weet niet wat het beeld - vrouw wil kind, maar krijgt oude man - precies betekent. Dat ieder pasgeborene ooit weer zo teer en hulpeloos zal zijn? Dat je niet een kind kan grootbrengen als je dat niet beseft? Ik weet het niet. Misschien kun je ook wel geen kinderen hebben als je je niet tegelijkertijd realiseert dat ze ook dood kunnen gaan. Voor een ander gaat het over de blinde hartstocht, of over de paniek voor een naderende datum, het eind van een mogelijkheid. Het is niet onder een noemer te vangen. Voor mij is het eind óók raadselachtig. Julia ziet op dat kerkhof die tekst op een graf, als ze aan het bedenken is wat er op Pablo's graf moet komen te staan: Known unto God. Wat wordt daarmee bedoeld, dat er een instantie is die Pablo wel gekend heeft? En waarom is het zo mooi, zo troostrijk?
Ik was eens op een katholieke begrafenis, daar zei de pastoor: “Ik zal iets voorlezen uit de bijbel, want op momenten als deze grijpen we naar woorden ouder dan verdriet.” Ik lees de bijbel wel, ook graag filosofen. Als ik vind dat ik een overdosis aan zelfmedelijden heb, is het goed om Nietzsche te lezen. Als ik vind dat ik mijn eigen positie te weinig relativeer, lees ik Marcus Aurelius. In De reis naar het kind laat ik via een heel extreem beeld Julia iets heel belangrijks over zichzelf ontdekken. Ze maakt een boog, van iemand die alles heeft: geld, doorzettingsvermogen, verstand, en die denkt dat ze alles kan krijgen wat ze wil, tot iemand die moet aanvaarden dat het niet altijd zo gaat. Ik begin te ontdekken dat ik daarom zo van sprookjes hou.’
■