Gepasseerde stations
Taboes, opperde laatst een opgeruimd persoon, ‘heb je tegenwoordig niet meer zo’. Sonja Barend, al even blijmoedig, vindt dat ze er zijn om ‘bespreekbaar’ gemaakt te worden. Voor haarzelf bestaan ze kennelijk niet. ‘Mevrouw, hoe vindt u dat nou, dat uw man wel eens naar de hoeren gaat?’ Bedriegt mijn herinnering me dat ik zie hoe ze zich met die brandende vraag meewarig naar een wat muizig mensje vooroverboog? Is er al een veehouder in haar programma geweest die vertellen mocht over zijn grensoverschrijdende dierenliefde? Het zou me niets verbazen.
Geen taboes? Maar op kranteredacties moeten - verzwegen - lijstjes bestaan van alles wat met omzichtigheid moet worden gezegd, want waag het een neger een neger te noemen, of een ontwikkelingsland een achtergebleven gebied, en ingezonden brieven zijn je deel. De eufemismen van gisteren zijn de taboewoorden van vandaag. ‘Invaliden’ kan dat nog wel? Ik heb een vermoeden dat je ‘gehandicapte mensen’ hoort te zeggen, zoals Hannes Meinkema altijd zo keurig spreekt van ‘mensen van kleur’. Je mag niemand zwart noemen, maar ‘wit’ voor ‘blank’ is in feministische kringen geliefd om aan te geven dat ‘wij witte vrouwen’ ons niets beter voelen dan ‘de vrouwen van kleur’.
Mooipraat. Taal als camouflagemiddel van Hans Rombouts (Aramith, 107 p., f 14,90) leek me interessante materie te bieden. We willen de dingen graag veel mooier voorstellen dan ze zijn - en wie de moeite neemt om ons daarop te betrappen, doet goed werk. Tenslotte vallen goede bedoelingen bij nadere beschouwing nogal eens door de mand. Omgekeerd zijn ook slechte bedoelingen herkenbaar aan de behoefte om het ‘mooi’ te zeggen. Rombouts gebruikt behalve ‘mooipraat’ ook de termen ‘mijdspreuken’ en ‘verschuiltaal’, maar nóg mooier is (zegt hij zelf) het Duits, dat er ‘Glimpfwort’ voor heeft. Voor het overige ergert hij zich aan zijn verzameling: ‘een mens met een fysieke uitdaging’ (voor: gehandicapte), ‘minder draagkrachtige’ en ‘echte minima’ (voor: arme), ‘zelfbediening’ (voor: zich aftrekken), ‘Villa Schoonzicht’ (voor: vrouwelijk orgaan): Rombouts kan daar allemaal niet om lachen. Zijn standpunt is dat we 1. de dingen bij hun naam horen te noemen en 2. dat taal logisch hoort te zijn, en dat zijn twee misverstanden tegelijk. ‘Zwangerschapsonderbreking’ wordt derhalve afgekeurd ‘omdat er geen sprake is van een handeling of proces dat na onderbreking hervat wordt’. Rombouts oppert er de nieuwvormingen ‘zwangerschapsstopping’ of ‘zwangerschapsafbreking’ voor, maar ik geloof niet echt dat hij weet wat hij wil. Vreselijk vindt hij het, dat ‘gebruikers’ spreken van ‘shit’ en ‘shot’, voor spullen die hijzelf niet anders kan betitelen dan als ‘dempende rommel’. Zeker, het zijn de verkeerde mensen die het hebben over ‘een gepasseerd station’, die hun lid hun waldhoorn (ook: ‘Amsterdammertje’) noemen of hun zwager een hand gaan geven, maar
het zijn nooit de woorden waar je je aan moet ergeren, die hebben geen schuld.
DS
Aan deze pagina werkten mee Carel Peeters, Diny Schouten en Joost Zwagerman