Het design van de tragiek
Het wekt eigenlijk wat verbazing dat het niet eerder is verschenen: een satirisch, debunking schotschriftje dat poogt de Amerikaanse Brat-Pack novels te ridiculiseren. ‘Het eeuwige drietal’, Jay McInerney, Tama Janowitz en Bret Easton Ellis hebben immers sterk de aandacht getrokken van zowel pers als publiek met hun debuten, die het hier en nu van het Amerikaanse grotestadsleven van de jaren tachtig tot onderwerp hebben. Legde het drietal met hun boeken een vinger op de wonde van de tweede helft van dit geyuppiftceerde decennium of leverden zij niets meer af dan op maat van de tijdgeest toegesneden romans en verhalen? Voorstanders beweerden dat Janowitz, Ellis en McInerney ieder op eigen wijze tamelijk effectief de uitzichtloosheid van hun diverse protagonisten hebben geschetst en dat zij een betrekkelijk nieuw soort tragiek hebben weten te vangen: de geparfumeerde, gedesignde tragiek. Tegenstanders meenden dat het drietal grossiert in luchtbellen, die onhoorbaar zullen knappen als ‘de tijdgeest’ over enige tijd weer een andere gedaante zal aannemen; dat zij, kort gezegd, als schrijvende fenomenen net zo vluchtig zullen blijken als de levensstijl die zij portretteerden in hun boeken.
In Spy Notes om McInerney's ‘Bright Lights, Big City’, Janowitz's ‘Slaves of New York’, Ellis's ‘Less than Zero’ and All those Other Hip urban Novels (Dolphin/Doubleday, f 23,15) beijvert de bijna anonieme Peter Simmons - als auteur is zijn naam namelijk weggestopt in een uitvoerig colofon - zich bijna negentig pagina's lang om de drie auteurs door te prikken. Het boekje, met op het omslag zesmaal de mededeling dat het hier een satire betreft, bevat onder andere in kale uittrekseltaal gestelde samenvattingen van de boeken van de drie, alsmede van ‘mindere goden’ als Jill Eisenstadt, Mark Lindquist, Peter J. Smith en Lisa Grunwald, gevolgd door ironische commentaren en aan de middelbare school herinnerende lijstjes van nogal krachteloos-melige vragen en opdrachten (‘Contrast any one of the books in the genre with a well-written twentieth-century novel of your own choice’).
Spy Notes illustreert voornamelijk het plezier dat Peter Simmons moet hebben gehad toen hij talloze variaties maakte op zijn grootste bezwaar tegen de Brat Pack-schrijvers: volgens hem gedragen McInerney, Janowitz en Easton Ellis zich hoogst dubieus ten opzichte van de gelikte, deprimerende wereld die zij beschrijven. Terwijl zij het moderne leven impliciet bekritiseren, laven zij zich tegelijkertijd aan diezelfde wereld door af en toe hippe feestjes te frequenteren, de camera niet te schuwen en te schrijven voor glossy magazines als Vanity Fair en Esquire, trendy bastions bij uitstek. Om deze vermeende dubbelzinnigheid te illustreren bevat Spy Notes een uitvoerig overzicht van allerlei nieuwtjes over de drie, door de jaren heen geplukt uit diverse roddelrubrieken, waarbij de vraag zich opdringt of Simmons ooit wel eens van Truman Capote of Andy Warhol heeft gehoord.
Af en toe treft de lezer in Spy Notes een inderdaad geestige sneer aan; zo is de bijgevoegde Spy Novel-O-Matic een vernuftig in elkaar gestoken handleiding waarmee, zo wordt vermeld, iedereen zijn of haar eigen eigentijdse roman kan fabriceren. Grappig zijn ook de tips voor schrijvers in spe die in de voetsporen van de drie willen treden: ‘how to become the literary voice of your generation’ is een ‘tienjarenplan’ waarin onder meer de meest trendgevoelige literaire agenten worden genoemd, alsmede tips voor recalcitrant gedrag. Al met al lijkt Peter Simmons, getuige zijn Spy Notes-satire, zó goed op de hoogte van het wel en wee van eventueel stardom van de jonge schrijver dat je uiteindelijk het gevoel krijgt dat de mededeling van zijn persiflage in feite deze is: ik, Peter Simmons, kan het vast en zeker beter dan die meelijwekkende naïevelingen van een McInerney, Janowitz en Ellis. Helaas gaat voor het ongetwijfeld vilein bedoelde Spy Notes hetzelfde op als voor wat The New Yorker ooit schreef over het werk van Tama Janowitz, door Simmons met instemming geciteerd: ‘a feeble, interminable joke’.
JZ