Pockets
Na In Patagonië herdrukte Rainbow Pocket Nootebooms Een nacht in Tunesië (236 p., f 10,-). Hollands eigen antwoord op Bruce Chatwin? Neen, zoveel mogen we niet verlangen. Nooteboom is een minder meeslepend reiziger dan Chatwin, omdat hij zichzelf veel minder onzichtbaar maakt. Op menig verbaal kiekje is in het hoekje linksonder nog net het pientere hoofd van de auteur te zien. Dit uit 1965 stammende reisboek (voornamelijk over Tunesië en de Britse Eilanden) was Nootebooms tweede bundeling van artikelen voor de Volkskrant. Toen al was onmiddellijk duidelijk dat men hier niet te maken had met een veelbelovende jonge verslaggever die eigenlijk in aanmerking hoopte te komen voor een veilige vaste stoel bij de redactie. Nooteboom bleek de geboren reiziger, met een niet aflatend vermogen tot verwondering gezegend. Een mooi voorbeeld is zijn beschrijving van de terugvlucht uit Tunesië per DC-8. Hij mag even in de cockpit kijken: ‘De man met de gouden strepen zit echt te sturen aan een echt stuur achter een echte voorruit waardoor ik nu de ijzige pijlpunt van de top van de Mont Blanc zie... Achter ons, op gewone houten hangertjes hangen hun blauwe jassen, straks dwingen ze het geweldige schip naar beneden, staan op, doen hun jassen aan en gaan naar huis.’
Ook als Rainbow Pocket verscheen Het materiële leven (f 10, -) van Marguerite Duras. Het boek kwam in Frankrijk uit in 1987 en is de bewerkte weergave van gesprekken die Duras gedurende zes maanden voerde met Jérôme Beaujour, een bevriende journalist. Dat bewerken moet vooral inkorten zijn geweest, want een lijn is ook achteraf niet in de gesprekken aangebracht. Met opzet niet overigens, om de autonomie van de onderwerpen (veelal losse herinneringen, indrukken en meningen) te handhaven. De korte hoofdstukken dragen intrigerende titels als ‘De grauwe biefstuk’, ‘Het fortuinlijke woord’, ‘De tv en de dood’ en ‘De vrouw van Walesa’. Over die laatste: er is écht een mevrouw Walesa, ze kwam in Stockholm zijn Nobelprijs ophalen en ze bleek zo mooi dat de westerse pers discreet afstand hield. Duras vraagt zich af hoe zoiets werkt en concludeert dat hier een kans werd gemist. Was de Poolse schone maar wél hinderlijk door de camera gevolgd: ‘Ik denk wel eens dat tendentieuze journalistiek, die als zodanig is gebrandmerkt, de beste vorm van journalistiek is, die laat ons tenminste in het ongewisse, roept twijfels op aan de versie van de gebeurtenissen die wordt gegeven. Daardoor krijgen we zelf toegang tot de gebeurtenissen, kunnen we ze corrigeren en ze ons eigen maken.’ In de inleiding waarschuwt Duras wel dat geen enkele van de teksten uitputtend is en dat er niet een is die weergeeft wat zij in het algemeen van een bepaald onderwerp vindt, ‘omdat ik niets in het algemeen vind, van niets, behalve van sociale onrechtvaardigheid’. Waarna ze het weer verpest door met typisch Franse intellectuele hoogdravendheid te verklaren: ‘Ik heb het fundament van de totalitaire gedachte, waarmee ik bedoel de onherroepelijke gedachte, niet in mij. Aan die plaag ben ik ontsnapt.’
Inigo Jones (1573-1652) was de man die de klassieke architectuur naar Engeland bracht. Tot zijn tweeëndertigste jaar was hij schilder en ontwerper en reisde hij voor studie door Europa, waar hem eervolle opdrachten te beurt vielen in onder meer Italië en aan het Deense hof. Daarna wijdde hij zich in toenemende mate aan de architectuur, waarbij met name de Toscaanse stijl zijn belangstelling had. Nadat hij grote indruk had gemaakt met zijn ontwerpen voor kostuums en maskers voor de maskerspelen van Queen Anne, werd Jones in 1615 benoemd tot hofarchitect, eerst van de kroonprins, later van koning Jacobus I en diens opvolger Karel II. Sir John Summerson, schrijver van Inigo Jones (Pelican, 150 p., f 28,25) ziet deze benoeming als een historisch moment in de Britse bouwkunst. Het was lang geleden dat iemand van Jones' gehalte een dergelijke invloedrijke post had bekleed.
Zijn voorgangers waren afkomstig uit de aannemerswereld, waren vakkundig en konden goed tekenen, maar misten de culturele bagage van Jones. En ze misten vooral diens belangstelling voor wat er buiten de landsgrenzen gebeurde. Jones mocht van zowel Jacobus als Karel flink geld uitgeven, iets wat hem ten tijde van Cromwell nog in een moeilijk parket bracht. Hij was immers enthousiast uitvoerder geweest van de wensen van spilzieke vorsten. Maar in het licht der eeuwen is er niemand meer die zijn ontwerpen betreurt. Het merkwaardige is dat de reputatie en invloed van Inigo Jones in zekere zin onaantastbaar zijn geworden, doordat nog maar zeven van de vijfenveertig van hem bekende architectonische werken bestaan. Daarbij rekent Summerson dan nog de door de markt en stadsvernieuwers aangetaste overblijfselen van Jones' Covent Garden-project, een luxe woonwijk in Toscaanse stijl, compleet met kerk en piazza. Van de rest van zijn werken zijn er alleen nog tekeningen en beschrijvingen. Zijn invloed was echter zo groot, dat in veel gevallen (bijvoorbeeld het beroemde Wilton House, nabij Salisbury) pas later duidelijk is geworden dat niet Jones zelf, maar een leerling dit schitterende buiten had ontworpen. Gedurende bijna de gehele achttiende eeuw bouwden de rijken van Groot-Brittannië volgens de door Jones geintroduceerde principes. Over zijn persoonlijke leven is weinig bekend en derhalve moet ook Summerson zich helaas beperken tot veel ‘may not’, ‘most probably’ en ‘not unlikely’.
In het kader van 1939-1989 verschenen in de serie Witnesses To War van Random House drie nieuwe delen in pocketformaat. Om te beginnen de zoveelste versie van Orwells War Commentaries, (Random House, 239 p., f 25,85), vanuit Londen uitgesproken voor de BBC en gericht op Azië. Naderhand bleek dat vrijwel niemand deze zender ongestoord heeft kunnen ontvangen. This Is London (Random House, 237 p., f 25,85) is een selectie van de beroemde radioverslagen van Edward Murrow uit de eerste zestien maanden van de oorlog. In deze bundeling zijn de actualiteiten zoveel mogelijk weggelaten en ligt de nadruk op sfeerbeelden en indrukken van het dagelijks leven in Londen zoals ook Murrow dat leidde. Hij vertelt op onverstoorbare, en dus geruststellende toon. Boodschap: rustig volhouden, Engeland. Straks wordt alles beter. Living Through The Blitz (Random House, 372 p., f 33,55) van de antropoloog en voormalig junglevorser Tom Harrison, is een algemene studie van het leven onder de Duitse bombardementen, in en buiten Londen. Hij gebruikte hiervoor de archieven van het Mass-Observation instituut, waarvan hij medeoprichter en jarenlang directeur was. Het is zeer heterogeen materiaal, variërend van interviews, dagboeken, en kranteknipsels tot door het instituut uitgezette vragenlijsten, door de bewoners van het geblindeerde Engeland ten tijde van de Blitz zelf ingevuld. In een enquête uit december 1940 wordt gevraagd wat de invuller het meeste deprimeert. Het weer scoort het hoogst, vooral bij vrouwen. Daarna volgde het algemene oorlogsnieuws. De bombardementen kwamen pas op de derde plaats. Is dit een geval van het busongeluk waarbij de Italiaanse passagiers beginnen te schreeuwen en het voorval een uur later vergeten lijken te zijn, terwijl de Britten doodkalm blijven, en na een uur langzaam in shocktoestand
geraken?
NIEK MIEDEMA