Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Jan Fred van WijnenHoeveel versies zijn er van de vorig jaar bij Van Gennep verschenen roman Tuinfeest van György Konrád? Vergeleken met de Duitse vertaling, Geisterfest (Suhrkamp 1986, importeur Nilsson & Lamm) lijkt het alsof een door computervirussen gestoorde tekstverwerker kleine stukjes heeft geknipt van het Nederlandse manuscript en ze in willekeurige volgorde weer aan elkaar heeft geplakt. De eerste drie pagina's vertonen nog enige gelijkenis, daarna wordt het een volstrekt ander boek. Af en toe duikt er een zin of een halve alinea uit de Duitse versie vijf hoofdstukken verder in de Nederlandse op en de Duitse versie heeft zeker twee maal zoveel hoofdstukken (alleen het eerste hoofdstuk heeft dezelfde titel). Het allermerkwaardigste is dat er in de Nederlandse versie enkele passages ontbreken die betrekking hebben op censuur en het werk van de geheime dienst. Bijvoorbeeld (Geisterfest p. 8): ‘De technicus had op zolder behoedzaam de leem weggestoken en de afluisterapparatuur met het contactsnoer onzichtbaar boven de bruine plafondbalken geplaatst. Ik vond het toestel, haalde het eruit en wierp het achter in de kast. Toen ik een week later uit mijn stadswoning weer terug in het dorp kwam, was het toestel uit de kast verdwenen.’ Of (p. 7): ‘Wat dringt door de zeef van de staat en wat door de zeef van de neiging verdriet te vermijden?’ Zowel de Duitse als de Nederlandse uitgever beweert dat het boek is vertaald uit een ondergronds Hongaars samizdat-manuscript. Heeft Van Gennep zich een gecensureerde versie in de maag laten splitsen? Verschillende Konrád-kenners verklaren dat hij al zijn boeken herschrijft; De Medeplichtige (Van Gennep 1986) heeft een verschillende Franse en Duitse versie, hoewel niet zo extreem als bij Tuinfeest. Konrád zelf is onbereikbaar voor commentaar, hij herstelt in zijn landhuis aan het Balaton-meer van een signeer-tournée die hem twee weken geleden ook in Nederland bracht, maar Rob van Gennep, die naar alle waarschijnlijkheid Konráds literaire agent voor de hele wereld zal worden, vertelt dat hij ‘altijd alles door elkaar gooit’. Waarom moesten dan die fragmenten over censuur en afluisterapparatuur eruit? Van Gennep: ‘Ik denk dat hij het niet meer zo relevant vond, met de veranderende politieke situatie.’ De schrijver zou hem hebben gezegd dat zijn boeken ‘pas dan klaar zijn, als ze officieel in het Hongaars zijn verschenen.’ Dat is nu het geval. Enkele weken geleden werd in Hongarije de eerste legale en alweer herschreven editie van Tuinfeest gepubliceerd, in een oplage van 80.000. Het verscheen in één band met het boek Melinda en Dragoman, dat daarmee ook voor het eerst legaal werd uitgegeven. Van Gennep gaat dit boek vertalen, evenals de Franse uitgever Gallimard, maar niet eerder dan eind 1990. In Amerika zullen de twee delen in één boek worden gepubliceerd.
Nadat op 19 oktober werd bekendgemaakt dat de Spaanse schrijver Camilo José Cela de Nobelprijs voor literatuur heeft gewonnen, moesten twee Nederlandse uitgevers in allerijl hun slapende Cela-fondsen bij de drukker zien te krijgen: Veen en Meulenhoff. Veen had het boek Joden, Moren en Christenen in februari volgend jaar zullen publiceren, maar zet nu alle zeilen bij om het nog dit jaar te kunnen doen en verstuurde alvast een persbericht over dit goede voornemen. Meulenhoff heeft geen juichend persbericht verstuurd, maar binnen twee weken liggen de vier boeken die Meulenhoff al eens heeft uitgegeven, maar die slecht waren verkocht en niet meer in voorraad waren, in de boekwinkel: De Bijenkorf, De Familie van Pascal Duarte (beide als pocket van ongeveer f 15), De Windmolen en Mrs. Caldwell spreekt met haar Zoon (beide als paperback van ongeveer f 25). Van de pockets worden er tenminste 10.000 gedrukt (vóór de Nobelprijs waren het er 2500), van de paperbacks 3000. Bovendien, zegt pr-man Rob Mendel, heeft Meulenhoff een optie genomen op Cela's laatste boek, van drie jaar geleden: Mazurca para dos Muertos. Dat moet volgend jaar in de zomer verschijnen.
Het moet Michel van der Plas worden nagegeven dat hij zijn dromen weet te verwezenlijken. In 1977 zwijmelde de oud-adjunct-hoofdredacteur van Elseviers Magazine in ‘Maar...’, de oubolligste column uit de Nederlandse persgeschiedenis, over het Historische Diner: een ‘droomdiner’ met elf Nederlanders van zijn hoogstpersoonlijke keuze in het Amsterdams Historisch Museum. In 1978 werd de droom werkelijkheid. Van der Plas had onder anderen Joseph Luns, Mies Bouwman en Peter Post gestrikt om plaats te nemen aan zijn onder ‘foie gras aux truffes’ en ‘saumon à l'oseille’ doorbuigende tafel, en de Elsevier-redacteur maakte zelf een reportage - met foto's, wijn- en menukaarten - voor zijn eigen blad (een succes, zo groot ‘dat ik er alleen maar diep van kon blozen’). Het jaar daarop was de beurt aan Til Gardeniers, die ook elf gasten koos, maar daarna werd het stil, tien jaar lang. Op 9 november wordt de draad weer op gepakt met een boekenlunch in het Amsterdamse hotel Barbizon Centre: twaalf erudiete gasten en een schrijver aan de hoofdtafel en zo'n veertig betalende toeschouwers om de poppenkast heen. De ‘redactie’ van de lunch (‘Ja, zo heet dat toch,’ zegt organisatrice en journaliste Emmy Huf verbaasd, ‘je moet een redactie hebben, want een schrijver uitkiezen doe je niet zo een-twee-drie’) wordt gevormd door Martin Ros (hoofdredacteur van de Arbeiderspers), Robbert Ammerlaan (directeur van Bosch & Keuning) en: Michel van der Plas. De volgende lunch is op 21 december en het is zelfs de bedoeling dat er elke maand een komt, telkens met een andere auteur als middelpunt. Emmy Huf bevestigt het gerucht dat Maarten 't Hart de eerste gast-schrijver is. Dat wordt even slikken voor de chef-kok van Barbizon. De romanschrijver houdt namelijk niet van ‘pretentieuze restaurants’ met ‘kleine hapjes’ die je zo ‘van je bord kunt blazen’, zoals hij ooit Vrij Nederland toevertrouwde. Grote biefstukken moeten het zijn, en het hele karwei, wijn erbij, moet in een uur zijn geklaard, ‘daarna kan ik niet meer stil zitten.’ Dat belooft wat voor 21 december.
In 1984 richtte Theo Balvers, schepper van het eiland ‘Yamba’ en uitgever van de Heraut van Yamba (een krant), het Genootschap voor Geofictie op: een vereniging van mensen die nieuwe landen en culturen hebben bedacht. Er zijn al meer dan vijftig leden en op 28 oktober wordt in Vianen het eerste lustrum gevierd. ‘Geofictie’ is een sterk uit de hand gelopen hobby: de Amsterdammer Hans Barnard, bestuurslid Van het Genootschap, bedacht met twee vrienden het land ‘Keiolonië. Ze hebben in eigen beheer drie boekjes uitgegeven: ‘De Keiaanse Muziek’ (f 7,50), ‘Zes-tallige Tabellen in Vijf Decimalen’ (f 3,10), over het Keiaanse getallenstelsel, en ‘Schaakspelen uit het Keiaanse Imperium’ (uitverkocht). De meest virtuoze landenschepper, de enige bovendien die ooit een uitgever heeft gevonden, Rolandt Tweehuysen, wilde nooit lid worden van het Genootschap. Hij is ‘nogal eenzelvig’, verklaart Hans Barnard. Tweehuysen bedacht ruim dertig jaar geleden het eilandenrijk ‘Spokanië’, ontwikkelde een eigen taal, schreef voor uitgeverij Ploegsma in 1982 het boek Uit in Spokanië - nooit weg (een reisverslag) en werd als curiositeit zo populair dat Neelie Smit-Kroes in 1984 voor de grap een officiële luchtvaartovereenkomst met hem sloot. Het Genootschap hoopt een uitgever te kunnen vinden voor een Nederlandse versie van de Engelse Atlas of Imaginary Places. Ploegsma wordt het in elk geval niet. ‘Dat past in het kader van vreemde voorstellen die in grote hoeveelheden bij een uitgever binnenkomen,’ zegt directeur Paul Brinkman. Het Spokanië-boek is uitverkocht, hij wil niet zeggen in welke oplage, maar volgens Brinkman is de markt verzadigd. |
|