Pockets
Een onderdeel van de mythologie die Amerika nodig heeft om haar gevoel voor eigenwaarde te bewaren, is ongetwijfeld de pioniersgeest. In samenhang daarmee is vanzelfsprekend vereist, dat er onontgonnen, ongetemde gebieden in het land bestaan. Het ‘echte Amerika’ moet in zekere zin steeds weer ontsloten kunnen worden. Slechts een enkeling zal ook daadwerkelijk aan de rand van de beschaving zijn frontier-erf willen afpalen, maar het is noodzakelijk dat men het gevoel heeft dat de mogelijkheid bestaat. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er in Amerika een sterk literair geslacht bestaat van nature writers, mensen die in geschrift aantonen dat de nauwelijks of niet door mensenvoet betreden wildernis nog ligt te wachten. Bij een dreigend gebrek aan wildernis als zodanig, is sedert het begin van deze eeuw ongemerkt het primitieve en in moderne ogen naiëve ‘natuurvolk’ in de categorie ‘ongerept’ opgenomen. Men zou zelfs kunnen beweren, dat een groot deel van het hedendaags toerisme op deze mythe teert. Crossing Open Ground (Picador, 208 p., f 18,90) van de vooraanstaande nature writer Barry Lopez appelleert aan al het bovengenoemde. Echter: tot zijn schrik merkt de lezer dat het niet langer de pionier, maar de natuur zelf is, die in gevaar verkeert. Lopez zoekt vele afgelegen lokaties op het Noordamerikaanse continent op. En in het eerste verhaal, het verslag van zijn tocht naar een prehistorische intaglio (ingesneden steen) in de woestijn van Zuid Californië, wordt al snel duidelijk hoe ver de aantasting gaat. De woestijn, voorzover niet gebruikt als militair oefenterrein, wordt bezocht door souvenirjagers. Lopez heeft moeite om van een plaatselijke archeoloog los te krijgen waar het prehistorische stenen paard zich bevindt, omdat deze vreest dat de schrijver vandalen op het spoor zal zetten. En als Lopez oog in oog staat
met het paard, realiseert ook hij zich hoe kwetsbaar het in de open woestijn is. Eenmaal aangetast is het nooit meer in de oorspronkelijke staat te herstellen. Het zal geen toeval zijn dat het boek juist met een dergelijk symbool begint.
Lopez schrijft over meer dan de natuur alleen. Hij zoekt telkens een diepere betekenis, soms zelfs een moraal, in zijn ontdekkingen en ervaringen. Interessant is het hoofdstuk ‘Landschap en Vertelling’, waarin hij beargumenteert dat ieder verhaal in principe tracht om een verband uit een extern landschap op een intern landschap te projecteren. Een goed verhaal, meent hij, bewerkstelligt een vorm van harmonie tussen deze twee. Zoals bewustwording van zijn natuurlijke omgeving de mens zichzelf doet vinden. Dat is de relatie met the land waar deze bij vlagen geïnspireerd geschreven serie natuurreportages uiteindelijk over gaat.
Harrison E. Salisbury, groot kenner van de Tweede Wereld, was van 1 tot 13 juni van dit jaar in China voor opnames met een Japanse telvisieploeg. Toevallig verbleef hij ten tijde van de bloedige omtruiming van het Plein van de Hemelse Vrede op 4 juni in een hotel op enkele honderden meters afstand. In de voorafgaande dagen had hij, tussen de toeristen, journalisten en nieuwsgierige stadsbewoners, op het plein rondgelopen. Hij beschrijft de sfeer als ‘Woodstock zonder de drugs’. De bevolking sympathiseert met de studenten, maar minder uit ideologische motieven dan vanwege de hoge voedselprijzen. Menigeen verzekert hem dat als er één druppel bloed zal vloeien, het land op zijn kop zal staan. De censuur werkt onvoorspelbaar. De voornaamste informatiebron voor de doorsnee bewoner van Beijing is wat het honderd, tweehonderd en driehonderd jaar geleden ook al was: het mondelinge gerucht, de bazaartelegraaf genaamd. De soldaten die de stad worden binnengereden weten van niets. Ze komen uit de provincie en niemand heeft ze iets verteld. Doorgewinterde China-kenners waarmee Salisbury spreekt, weten dan genoeg: zij verwachten kortstondig bruut geweld, een snelle arrestatie van alle lastige elementen en daarna een ondoordringbare stilte. Als Salisbury vredig over het gezellige plein kuiert kan hij dit bijna niet geloven. Maar het vervolg van Tiananmen Diary (Unwin, 176p., f 28,30) maakt duidelijk hoezeer de cynici gelijk hadden. Salisbury bevindt zich in de absurde situatie dat hij op zijn kamer moet schuilen voor de langssuizende kogels en granaten, en op de BBC-radio en via telefonisch contact met zijn vrouw in Connecticut moet vernemen wat er precies gaande is. Op 5 juni verlaat hij de hoofdstad voor de geplande reis door de provincie. Dat is een interessant deel van het dagboek. Qua feitelijke informatie blijkt men over het bloedbad en de voorafgaande demonstraties in het Westen
aanzienlijk beter op de hoogte te zijn dan in China zelf. Maar de essentie heeft men in den lande begrepen. Salisbury vraagt zich af of zijn vaderland niet meer had kunnen doen dan de obligate diplomatieke afkeuring uitspreken. Niet dat het de Chinese leiders van hun daden zou hebben afgebracht. Maar hij meent dat het als morele steun voorde bevolking van langdurige waarde zou zijn geweest. Het Westen heeft nu de schijn van onverschilligheid op zich geladen. Stukken uit dit dagboek van Salisbury werden in Vrij Nederland gepubliceerd op 12 en 19 augustus jl.
Naar aanleiding van een verfilming is Brian Moore's roman The Lonely Passion Of Judith Hearne (Paladin, 255 p., f 16,50) in pocket herdrukt. Het werk dateert uit 1955. Een vereenzaamde Ierse pianolerares van middelbare leeftijd leert in haar nieuwe pension in Dublin een ordinaire, maar levendige ex-emigrant kennen. Deze brengt haar met zijn verhalen over New York het hoofd op hol. Zij ziet in hem wat ze graag wil zien. Hij ziet in haar vooral een financieel aantrekkelijke partner voor zijn zakelijke plannen. Op een dergelijke basis rust uiteraard geen zegen. De roman is vanuit het perspectief van de vrouw geschreven en we maken haar slopende carrousel van hoop, teleurstelling en dronken troost van binnenuit mee. Als meest ingrijpende gevolg van dit alles verliest ze haar geloof. Moore's onbehagen over de rol van de katholieke kerk in het persoonlijk leven van de Ieren wordt ook in deze roman weer fijntjes geventileerd. Hij toont een met mededogen gemengd respect voor de oprechte devotie van een moreel hoogstaande dame als Judith Hearne. Maar als zij hen werkelijk nodig heeft, geven God en de pastoor niet thuis. Uiteindelijk, na een ernstige mentale crisis, keert ze, genezen, terug tot het geloof. Maar de lezer beseft dat het eigenlijk een nederlaag is.
Of hij hieromtrent een weddenschap is aangegaan weet ik niet, maar professor Lewis Wolpert beweert in zijn inleiding bij het door hemzelf samengestelde A Passion For Science (Oxford University Press, 206 p., f 23,35) glashard dat natuurwetenschappers ook mensen zijn. De laboratoria waar de Vooruitgang wordt bekokstoofd, blijken niet te worden geleid door anonieme, gewetenloze fanaten in witte jassen, maar door kleurrijke persoonlijkheden, soms zelfs in het waardevolle bezit van een gevoel voor humor. Iets wat men van heiligen, om maar een andere enge mensensoort te noemen, niet altijd kan zeggen. Wolpert interviewde dertien geleerden, onder wie de natuurkundigen Abdus Salam en Michael Berry, de wiskundige Christopher Zeeman, de moleculair-biologen Francis Crick, Sydney Brenner en Günther Stent, de viroloog Anthony Epstein en de geneticus Walter Bodmer. De gesprekken werden vorig jaar door de BBC-radio uitgezonden. Voor deze boekversie werden ze bewerkt, dat wil zeggen: voorzien van een introductie en ingekort. Lezing leert dat het interessant is om in kort bestek te vernemen waar vooraanstaande geleerden mee bezig zijn. Maar of ze buiten hun werk nu werkelijk zoveel te vertellen hebben is de vraag. Het is juist hun toewijding aan het vak en hun verknochtheid aan de eigen methodiek die hen bijzonder maken. Zelfs de - meestal tamelijk flauwe - anekdotes over collega's leiden alleen maar af.
NIEK MIEDEMA