Afgeprijsd
Een imposante serie klassieke uitgaven van de Dorset Press werd afgeprijsd: Tacitus' The Annals of Imperial Rome, Caesars The Civil War, Eusebius' The History of the Church, Marcus Aurelius' Meditations, Augustinus' Confessions, Etienne Gilsons studie The Philosophy of St. Thomas Aquinas en de Chronicles of the Crusades door de middeleeuwse historici Joinville en Villehardouain (per stuk f 17,90). Tacitus' annalen over het bloedige leven aan het Romeinse hof lezen als een roman, zijn onomwonden oordeel en psychologische passages zijn nuchter en overtuigend. Schitterend is de beschrijving van het einde van Messalina, een personage dat wellicht beter in het universum van Sade past dan in de werkelijkheid: Tacitus schildert haar als een roedezwaaiende bacchante in een rituele druivenoogst, met wilde haren, omringd door in dierenhuiden dansende vrouwen. Mooi en menselijk wordt Claudius' wankelmoedigheid beschreven als hij haar uitspattingen niet anders lijkt te kunnen beëindigen dan door haar uit de weg te laten ruimen. De ex-slaaf (Tacitus laat niet na dat te benadrukken) Narcissus heeft daar weinig moeite mee.
De Heilige Augustinus ontmoette de manichese bisschop Faustus. In zijn Belijdenissen beschrijft hij de ontmaskering van deze ‘decoy of the devil’. In eerste instantie raakt hij onder de indruk van diens welbespraaktheid, maar al gauw blijkt Faustus een voze, zij het niet onsympathieke profeet. Augustinus vertelt op werkelijk hartveroverende wijze de pogingen om zijn verworven eruditie met Faustus te delen, maar deze geeft al gauw toe daar niet toe in staat te zijn. In het slot van deze passage weet Augustinus met een fraaie wending de goddelijke almacht te suggereren: ‘Op die manier, onbewust, zonder bedoeling, verloste Faustus, die al velen in een dodelijke strik had gevangen, me uit de val waarin ik was geraakt. Want in het mysterie van Uw voorzienigheid, mijn God, heeft Uw leidende hand mij niet verlaten.’
The World Encyclopedia of Cartoons samengesteld door Maurice Horn is een heerlijk naslagwerk (675 p. f 49,90). Naast historische overzichten van de spotprent - in hoofdstukken met titels als ‘Caricature and Cartoon’, ‘Humor Magazines’, ‘The Animated Cartoon’, ‘From Cartoon to Comic Strip’ en ‘A World Chronology of Cartoon Art from the Renaissance to the Present’ - een enorme hoeveelheid, uitstekende biografische lemma's over de cartoonisten. Vele illustraties. Van de ‘patronsaint of cartooning’ Honoré Daumier tot David Levine, Van Punch-cartoonist Richard Doyle tot Gerald Scarfe, van Goya tot Charles Schultz. Met speciaal aandacht voor de Japanse gildemeesters. Naast een index op cartoonisten ook een onderwerpenregister!
Een schitterend uitgevoerd standaardwerk op het gebied der typografie is James Sutton en Alan Bartrams Atlas of Typeforms (116 p. f 47,50). De samenstellers volgen de ontwikkeling vanaf de Gutenbergbijbel tot het modernisme van de sans-sérif. De titel zegt het al: het is Sutton en Bartram voornamelijk om het afbeelden van de lettertypen te doen. Een register geeft naslagwaarde. Ik zocht onmiddellijk naar de ‘Egyptian’, in de negentiende eeuw veel voor affiches gebruikt. ‘Grote Egyptians, kapitaal of onderkast,’ schrijven de samenstellers, ‘zijn vormen om rekening mee te houden.’ Zo is het. We vinden ze ook in Treasury of Alphabets and Lettering van de Zwitserse letterontwerper Jan Tschichold. Tschicholds boek is ook een typografische ‘atlas’, maar bevat tevens behartigenswaardige gedachten over ‘goede en slechte’ typografie in het algemeen. Tschichold behandelt onder meer een aantal voorbeelden van bedrijfslogo's, en neemt daarbij geen blad voor de mond. De ontwerper van de Vespa-typografie ‘heeft geen gevoel voor vorm’, het pernod-Richard logo is ‘een van vele voorbeelden van de dwaze wens de eerste en laatste letter met elkaar te verbinden’, en FIAT ‘leest als FIRT’ (223 p. f 49,90).
Folkzanger Pete Seeger verzamelde Amerikaanse arbeidersliederen in Carry it on! A History in Song and Picture of the Working Men and Women of America. Opgenomen bladmuziek stelt de lezer in staat zelf gloeiende liederen als ‘Pity me, my darling’, ‘No Irish need apply’, ‘Eight Hours’ of ‘Hallelujah I'm a bum’ aan te heffen. Tekst en foto's geven een aardig beeld van het weinig rooskleurige bestaan in het land van de vele mogelijkheden (254 p. f 15,90).
In The Five Scrolls werden nieuwe vertalingen bijeengebracht van de bijbelboeken ‘Esther’, ‘Klaagliederen van Jeremia’, ‘Hooglied’, ‘Prediker’ en ‘Ruth’, boeken die in de joodse gemeenschap samenhangen met feestdagen (322 p. f 69,50). Het boek ‘Ruth’ wordt wel een novelle genoemd, ‘Esther’ een roman: het waarheidsgehalte lijkt minder belangrijk dan de symbolische verbeelding.
Vooral de beschrijving van hoe de joden op één dag maar liefst 75.510 heidenen afslachtten lijkt tot het laatste te behoren. Luther had grote moeite met ‘Esther’, ‘dat maar beter niet geschreven had moeten zijn’. Het had te veel ‘heidense gebreken’, vond hij. Mooi geschreven is het ondertussen wel. Het Hooglied blijft ook in deze nieuwe vertaling poëzie van ongekend formaat. De kunstenaar Leonard Baskin voorzag alle, zowel in Engels als Hebreeuws uitgegeven teksten van fraaie illustraties.
In 1888 verbleef Strindberg met vrouw en kinderen in een vervallen slot in Denemarken. Hij schreef er een roman over getiteld Tschandala, in de Nederlandse vertaling De Paria (146 p. f 9,90). Niet Strindbergs beste werk, maar humoristisch en onderhoudend. De eerste roman waarin hij Nietzsches begrip ‘Untermensch’ gebruikte: de hoofdpersoon, magister Andreas Törner delft bijna het onderspit tegen de zigeunerachtige rentmeester, omdat hij weigert zich van diens ‘lage’ middelen te bedienen. De ontknoping is wonderbaarlijk, een ongelofelijke mengeling van 19de-eeuws illusionisme en Strindbergs doodsangst voor honden in het algemeen en de Deense dog in het bijzonder.
‘Zijn hele schrijversbestaan heeft Céline doorgebracht met het bedenken van variaties op hetzelfde drammerige en aangrijpende deuntje, de klacht van de arme klootzak: Robinson, Bardamu, Ferdinand, Ferdine, Céline. Zijn retoriek is een belichting van zichzelf, een pose die hij aanneemt in de vorm van een verhaal. Naarmate het oeuvre groeit, groeit hij in de pose. Zijn uitvallen giet hij in de wederkerige vorm: zich zwart afschilderen om zwart af te schilderen, zichzelf afmaken om af te maken, zichzelf haten om te haten, zichzelf beklagen om te beklagen, zich de verdoemenis op de hals te halen om te verdoemen, zichzelf te beschrijven om te kunnen schrijven. Hij construeert een personage wiens groteske onbekwaamheid algemeen geldig is.’ Dit schreef Jean Guénot in Céline. Slachtoffer en beul in de literatuur (132 p. f 7,90). De hoogleraar en letterkundige Guénot bezocht Céline in 1960 enkele keren om een film over hem te maken. Die film kwam er nooit, dit boek wel. Typerend voor Célines geschriften, schrijft Guénot, is niet dat Céline schrijft zoals men praat, maar dat zijn stijl bij lezing de indruk geeft dat je je in aanwezigheid bevindt van iemand die praat: ‘Dat is iets heel anders.’
ATTE JONGSTRA
Bovenstaande boeken worden verspreid door ICOB en zijn verkrijgbaar in vele boekhandels in het land.