Joost Niemöller
Zo noemde Karel het, die er niet bij was geweest: internationale avantgarde. Karel is over dat soort dingen veel cynischer dan ik. Hij is geniaal maar niemand weet dat. Karel zet thuis zijn eigen filosofische lijnen uit. Hij werkt aan stellingen. Nachtenlang. Het gaat hem om telkens meer precisie. Alles wordt door hem volstrekt doorzichtig en absurd.
In de trein naar Keulen voelde ik me doorzichtig. Een min of meerpunkerig Duits meisje met grote oorbellen en een walkman die het niet deed (zo kregen we contact), hield een monoloog tegen me in het Vlaams over een verenigd Europa. Duitsers vond ze achterlijk. Ze relativeerde niks. In Keulen wilde ik wat met haar drinken, maar ze liep zonder gedag te zeggen weg.
Het was de tentoonstelling van Broot, Basrost en Raap die al jaren een clan zijn. Galerie Porch, in een oud fabriekspand, bevond zich aan de rand van het centrum. De meeste galeries lagen elders, op een kluitje. Er waren veel openingen die avond dus in Porch was het leeg. Er hingen vier foto's en schilderijen in de grote witte ruimte. Ook een foto van een Franse postmoderne filosoof, een kennis van Broot. Het was een projekt.
Broot kent veel mensen. Kunstenaars, schrijvers. Maar hij is vreemd. Hij ziet overal complotten en ontpopt zich graag als moralist. Tegelijk bezit hij een geheimzinnige charme. Het is voor mensen belangrijk zijn vertrouwen te winnen. Over Broot wordt veel gepraat. Ooit schreef iemand dat hij een omgevallen boekenkast was. Ik vind hem eerder een stukgegooide scheikundedoos. Hij is geniaal. Hij zet alles op losse schroeven.
steye raviez
Basrost, die net zo oud is als ik, maar wel al een bekende kunstschilder met Jan Cremerimage, vertelde dat hij de conceptuele kunst had afgezworen. Hij schilderde nu naar de natuur. Basrost praat altijd met zoveel overtuiging dat je het alleen maar met hem eens kan zijn. Op een bepaalde manier was ik het ook met hem eens. Maar ik wil niet naar de natuur schrijven. Ik ben heel anders. Ik kon dat niet uitleggen. De wijn was op.
In het Italiaanse restaurant, waar iedereen zat te klagen over het eten, verdwenen Raap en zijn vriendin Ria voor een tijd in de wc. Niemand zei er wat van. Zouden ze echt? Ik kon het niet geloven. Ik was een stuk burgerlijker dan de rest.
Het eerste nummer van het tijdschrift Doof zou die avond gepresenteerd worden, maar de bladen waren er nog niet. Er stond iets in van Basrost, en van Broot en van Raap en van Joop Haverman. En van mij. De vormgeving was van Ria. Ja, een nieuwe scene. Alleen voor ingewijden. Ik zei dat Doof nieuwsgierig maakte. Cynisch aan de zijlijn staan en alles beter weten, dat is de gemakkelijkste weg. Ik zeg dat vaak tegen Karel. Je moet je er middenin gooien. Natuurlijk klinkt dat dom tegenover hem. De doos met de eerste nummers van Doof ging pas open toen we allemaal in pomocafé Zentrum zaten. Broot begon de nummers rond te delen. ‘Aus Holland? Ach so!’ Overal bladerden Duitsers in Doof. We dronken champagne, bier, wodka, wijn, whisky. Steeds sneller. Omdat niemand anders dit deed hadden we onszelf te vieren en dat zouden we doen ook. We begonnen harder te praten. Tien gesprekken tegelijk. Je kon overal in vallen. Ik zat er als schrijver, Broot voor de filosofie en ook als schrijver, Raap voor de geënsceneerde fotografie en Tak als organisator, Ria als vormgeefster en vriendin van Raap, ene Anja uit Rotterdam, een Duitse critica. (Basrost was al naar Amsterdam terug.)
Ik haakte overal op in. Ik werd steeds brutaler. Er werd om mij gelachen. Broot prees mij, terwijl hij anderen attaqueerde. Hij zei niemand weet dat nog, maar deze jongen heeft een geniaal boek geschreven. Haat! riep hij, Haat! Zo ging mijn boek heten. Ik wist niet hoe ik moest kijken. Je had je glas nog niet op of er stond al een ander. Ik dronk alles op en het ging steeds sneller. Ik riep ook: Haat!
Ria moest de hele tijd giechelen, ze had zo'n hese stem, ze was ontzettend nieuwsgierig naar mij. Bijvoorbeeld over dat ik dat Duitse meisje in de trein was tegengekomen. En ik vertelde haar allerlei persoonlijke dingen die ik niet moest vertellen. Ik zei ook dat ik vorige nacht mensen beledigd had, omdat ik zo dronken was, en dat er een echt slecht mens in mij zat. Dat moest ik maar niet te veel denken, troostte Ria. Ook Anja giechelde veel en begon met mij te praten. Ik vroeg me af of Ria en Anja elkaar goed kenden. Misschien was het wel een spelletje. Ze waren wel erg nieuwsgierig. Ze zeiden dat ik helemaal niet zo dik was. Broot riep: Haat! Broot was oké.
Ik had al een tijdje zitten zeiken tegen Tak. Ik zei dat hij er helemaal niet bij hoorde met dat would be Rotterdamse gedoe van hem. Dat zogenaamde van de straat. Natuurlijk wist hij niet dat Deelder het allemaal had gejat van Vaandrager en hij wist ook niet wat Doof met Vaandrager te maken had. Hij moest gewoon oprotten. Ook de Duitse critica, die de hele tijd aan Broot zat te plukken (die had iets schaapachtigs gekregen) begon tegen Tak. Ze zei: ‘You are a bag full of shit.’ Dat zei ze een hele tijd achter elkaar. Tak gaf geen sjoege. Bang zeker.
Ik begon cynisch te doen tegen Broot, iets over zijn homofilie, het was nogal scherp geloof ik en nogal doorzichtig (het onderwerp dat ik de avond ervoor had aangesneden zal ik maar helemaal niet noemen) en toen zei hij: zoiets moet je nooit meer tegen me zeggen. Tak begon tegen mij. Dat ik zo belangrijk gevonden wilde worden. Dat ik de hele tijd naar complimentjes zat te vissen. Die lul moest nou eens een keer z'n bek houden!
Raap zat in Doof te bladeren en zag steeds nieuwe fouten. De drukker had er een zooitje van gemaakt vond hij, maar ik zei: dat is nu juist de charme ervan, het had iets chaotisch, echt jaren zestig. Raap zat maar te grijnzen en te bladeren. Doof was vooral zijn projekt. Hij betaalde de meeste rondjes en het hotel. (Wat was iedereen geheimzinnig, bedacht ik toen. Behalve Tak.)
Natuurlijk wilde Anja met me naar bed. Dat moest dan maar. Ze had de hele tijd zo geil tegen me zitten doen. Maar ze ging met Tak naar boven, naar het hotel. Dat was te gek! Wat een hoer! En een lelijk wijf ook trouwens! Met Tak! Een persoonlijke uitdaging aan mijn adres! Zo wilde ze duidelijk maken dat ze juist met mij! Ik stond nog een tijdje op de deur te kloppen. Ik hoorde voetstappen. De douche. Waar moest ik dan slapen godverdomme!
Ik wilde langer doorgaan. We dronken nog wat. Broot, Ria, Raap en ik. Het was voorbij. Broot zei dat Tak onschuldig was. Het ging om de anderen. Ik zei dat Tak er niet bij hoorde. Tak begreep toch zeker geen moer van Doof! Hij had er helemaal niks over gezegd! Hij moest weg! Raap grijnsde en Ria giechelde nog wat. Maar het ging niet van harte. Iedereen was moe. Ik niet.
In de trein zaten vier Nederlandse stewardessen achterelkaar door te praten. Ik maakte aantekeningen voor een boek over een man die echt slecht was.
■