Olie
Voor de schrijver van Closed Circle (over wat hij daarmee bedoelt straks nader) is dit alles echter geen probleem geweest. Hij citeert weliswaar veel, maar voornamelijk secundaire literatuur (geen enkel Arabisch boek, alleen vertalingen uit het Arabisch - stel je voor een boek over het Duitse volkskarakter door iemand die geen Duits spreekt of, erger nog, leest), en zijn mededelingen stijgen meestal niet uit boven het niveau van de bittertafel. Met kennelijke goedkeuring citeert Pryce-Jones de uitlating van een zekere Lambert: ‘We of the white North, already too energetic, mentally whip and spur ourselves into greater efforts; the Gypo (denigrerende benaming voor Egyptian - JB) in his natural indolence prefers his whipping to be done by properly appointed officals.’ Het is of je de glazen in de bar van de Engelse sportclub hoort rinkelen. In ruil voor de westerse goederen, waarvan ze meer kopen dan ze kunnen opnemen (ook dat nog), hebben de Arabieren volgens Pryce-Jones alleen maar olie te bieden. Maar olie mag in sommige Arabische staten bijna de economie beheersen, in andere is dat niet het geval. Egypte bijvoorbeeld verbouwt een van de beste soorten katoen ter wereld, met name de langvezelige.
Wie zijn boek uit heeft, beseft dat Pryce-Jones niets aardigs over de Arabieren heeft gezegd. Zelfs de Arabische gastvrijheid is volgens de schrijver eigenlijk iets anders. Maar kennelijk heeft hij wel de behoefte gevoeld dit boek tegen de Arabieren wetenschappelijk te funderen. Die fundering zoekt hij voornamelijk in drie begrippen die gebruikt worden ter verklaring van bijna alle feiten in de Arabische samenleving die hij heeft geconstateerd: 1. ‘tribalism’, de nomadische structuur van de Arabische samenleving, waardoor er alleen loyaliteit aan de stam kan bestaan en nooit daarboven uit aan de staat; 2. het alles overheersende gevoel voor ‘shame-honor’, schande en eer dus, dat het gedrag van de Arabieren bepaalt; en 3. de eindelozen golven van ‘careerism’ en ‘power challenging’ die elke politieke stabiliteit verhinderen.
Er zit in al deze begrippen wel een kern van waarheid. Inderdaad is de staatsstructuur in de Arabische landen zeer zwak. Het begrip van de verzorgingsstaat is er vrijwel afwezig en in plaats daarvan zijn de familiebanden zeer belangrijk; enigszins simplificerend zou je kunnen zeggen dat de sociale zekerheid voor de meeste Arabieren de familie is. Maar met ‘tribalism’ heeft dat alleen zijdelings iets te maken. Pryce-Jones bedoelt er meestal niets meer mee dan familie of clan. Maar ‘tribalism’ wordt inderdaad over veel Arabieren gezegd, niet zozeer door een romantische verdraaiing (de liefde voor de nobele bedoeïen, altijd vrij en onverveerd) maar met een boosaardige opzet. Dat komt vooral van pas bij de verdediging van de zionistische kolonisatie van Palestina. ‘Tribalism’ maakt van de oorspronkelijke bewoners van Palestina immers ‘eigenlijk’ nomaden, lieden zonder vaste woon- of verblijfplaats die net zo goed buiten Palestina zouden kunnen gaan wonen. In werkelijkheid echter zijn de nomaden in Palestina een zeer kleine minderheid. En elders in de Arabische wereld zijn ze maar in enkele staten van enig belang, ook daar niet zozeer numeriek als wel door de politieke structuur. Verreweg de meerderheid van de Arabieren bestaat uit boeren en stedelingen. Bovendien gebruikt Pryce-Jones het begrip met een zelfs voor dit soort literatuur grote zorgeloosheid, door ‘religious’ en ‘tribal’ losjesweg door elkaar te gebruiken. ‘Tribal-religious’ is dan meestal de term en dat terwijl met name de Islam nu juist een systeem is dat uitgaat boven alle verschillen tussen stammen. Waar het bij Pryce-Jones op neerkomt is dat de Arabier zich meestal meer verbonden voelt met mensen van zijn eigen familie, zijn eigen dorp, zijn eigen secte, zijn eigen godsdienst. Voorwaar geen opzienbarende ontdekking, die ook in Den Haag opgaat. In bepaalde kringen daar circuleert de term
‘o.s.m.’, ons soort mensen, die soms een tikje onaangename lading heeft.
Het tweede begrip dat Pryce-Jones herhaaldelijk ter verklaring aanvoert is dat van de ‘shame-honor’, de geobsedeerdheid door eer en schande bij de Arabieren. Dit zou de ware achtergrond zijn van anders lijkend Arabisch gedrag. Zo wordt de reactie van de Palestijnse Arabieren op de Zionistische kolonisatie van hun geboorteland beschouwd als een ‘shamehonor’-reactie en niet als een reactie tegen onrecht. Maar het is duidelijk dat ‘shame-honor’ hier allerminst andere ‘verklaringen’ hoeft uit te sluiten. De Palestijnen voelen zich uiteraard ook vernederd door hun positie als tweederangs burgers in eigen land. Wat Pryce-Jones eigenlijk wil zeggen is dat Palestijnen doen alsof hun onrecht is aangedaan terwijl ze in werkelijkheid alleen maar jaloers zijn op de prestaties van de zionistische kolonisten. Zoals een bekend Nederlands politicus - een brave man overigens - mij jaren geleden eens vroeg: ‘Dat Arabisch nationalisme, professor, is dat volgens U nu echt of is het alleen maar jaloezie?’
Het derde konijn dat Pryce-Jones telkens weer ter verklaring uit zijn hoed tovert is de ‘power challenger’, de Arabier die telkens weer probeert de machthebbers ten val te brengen. Ook hier een simpele waarheid, want wat hier wordt gezegd is niet meer dan de constatering van een gebrek aan politieke stabiliteit in de Arabische wereld. Het is een treurig feit, dat echter niet wordt ‘verklaard’ door het met andere woorden te omschrijven. Het suggereert echter wel dat het zo'n ‘power-challenger altijd alleen maar om de macht gaat. En dat is onjuist. Het bewind van wijlen president Nasser van Egypte, aan de macht gekomen door een militaire coup in 1952, dat onder meer leidde tot de verpletterende nederlaag tegen Israël in 1967, was allerminst heilzaam voor het land. Maar Nasser te beschouwen als een eenvoudige ‘power challenger’, die toegejuicht werd vanuit het ‘shame-honor’ complex, en uit een gevoel van ‘tribal-religious’ solidariteit, is
Vervolg op pagina 12