Cultuurpessimisme
Jaap Goedegebuure is hoogleraar in ‘de theorie en geschiedenis van de literatuur’ aan de Katholieke Universiteit Brabant. Gegeven die royaal bemeten taakomschrijving moet dat geen sinecure zijn. Er is dan ook een gekweld man aan het woord in de brochure Te lui om te lezen? (G.A. van Oorschot, 42 p. f 14,90). Goedegebuure constateert veel nieuw analfabetisme dat het succes van zijn missie, het behartigen van ‘een stukje elementaire vorming’ - zo noemt hij het zelf - aan de Tilburgse universiteit, bedreigt. Goedegebuure somt alle kwalijks op in aflopende volgorde van belangrijkheid: van de huidige ‘beeldcultuur’ die het lezen tot ‘een randverschijnsel’ degradeerde (maar die hij óók verantwoordelijk stelt voor de creatie van ‘cultureel snobisme’) tot ‘recensies en interviews in culturele bijvoegsels en dergelijke’ die maar al te vaak ‘afhouden van de boeken zelf, hoewel het daar toch in de eerste plaats om zou moeten gaan’. Tussen die twee schrikkelijkheden komen achtereenvolgens aan bod de democratisering van het onderwijs, die middelbare-schooldocenten inspireerde om de literatuurgeschiedenis overboord te zetten en met de leerlingen sámen ‘structurele analyse’ te plegen op Donald Duck en Lucky Luke; het van geldstromen afgeknepen hoger onderwijs, dat ook al geteisterd wordt door de op efficiëntie en rentabiliteit gerichte ‘inhumane’ breinen van ambtenaren ‘die niet vertrouwd zijn met de betekenis van het woord humaniora’, en als laatste maar niet geringste epidemie zijn eigen letterenstudenten die protesteren tegen de omvang van Madame Bovary en Misdaad en straf, en hun eisen om syllabi ondersteunen met de mening dat ‘boeken duur zijn’ - een klacht die je de jeugd nooit hoort
uiten over hun Levi's of collectie cd's. Onder aanroeping van wel acht onheilsprofeten tegelijk (Neil Postman, Alan Bloom, George Steiner, George Orwell, Oswald Spengler, Ortega y Gasset, Johan Huizinga en Menno ter Braak) eindigt Goedegebuure zijn pamflet met pathetische wanhoop: ‘De vraag kan worden gesteld of het bestaan niet van een vitale dimensie wordt beroofd als het lezen achter de horizon van het denken verdwijnt.’ Zelf bleef Goedegebuure op wonderlijke wijze gespaard voor alle ‘manipulaties van de bewustzijnsindustrie’. Voor de nogal reactionair klinkende Oubaas-toon die klachten van deze omvang nu eenmaal gauw krijgen, excuseert Goedegebuure zichzelf al bij voorbaat, wat niet betekent dat hij echt op zijn woorden paste: kan het lezen achter de horizon verdwijnen? Goedegebuures voorstellen aan het middelbare-schoolonderwijs om het niet zover te laten komen klinken welgemeend (‘Waarom niet teruggekeerd tot de vitale tradities van onze literatuur, dat wil zeggen Reinaert, Bredero, Foquenbroch, Wolff en Deken, Multatuli, Gorter, Couperus, Lucebert en Jan Cremer?’), en zijn kritisch geschrift treft als opbouwend: ‘Het lezen bevordert de nuance in het oordeel, stimuleert de verbeelding en kweekt bescheidenheid.’ Helaas vent Goedegebuure dun-gesneden plakjes gepopulariseerd cultuurpessimisme uit, waarbij Neil Postman en Alan Bloom hetzelfde gewicht krijgen toegekend. Het wekt niet de indruk dat hier de genuanceerde, geletterde intellectueel aan het woord is die zijn informatie níét uit ‘culturele bijvoegsels en dergelijke’ heeft gehaald. Zo een zou het trouwens laten om de arme Dis er de schuld van te geven dat er zoveel boeken van Annie Cohen-Solal en andere ‘in de kijker genomen’ schrijvers ongelezen in Nederlandse huiskamers staan.
DS
Aan deze pagina werkten mee: Atte Jongstra, Carel Peeters, Diny Schouten en Beatrijs Ritsema