Jeugdig bravoure
Nico van Lieshout wil wel toegeven dat de biografen van Flaubert er goed aan hebben gedaan dat ze zijn leven hebben gezien in het licht van het resultaat, maar dat klinkt wel erg zuinig. Hij is de vertaler en inleider van Gustave Flaubert, Dagboeknotities uit zijn jeugd 1838-1841 (Uitgegeven door Perdu, f 15,-), een miniem maar mooi uitgegeven boekje met het enige bekende autobiografische werk van de schrijver (afgezien van zijn brieven natuurlijk). Van Lieshout wil wel toegeven dat in deze aantekeningen passages te vinden zijn die later in Flauberts romans volledig uitgewerkt terugkeren, maar dat lijkt toch niet het belangrijkste aspect dat men erin kan vinden. Veel gewichtiger lijkt mij het algemene beeld dat uit deze amper tweeëndertig pagina's oprijst: deze negentienjarige is zo hyperbewust van zichzelf dat hij zichzelf en alles om zich heen herhaaldelijk op een paradoxale manier de waarheid wil zeggen. Daarbij bijt hij zichzelf voortdurend in zijn staart. Hier zien we Flaubert in zwevende toestand; elke krasse uitspraak neemt hij even later heel of half terug. Hij gelooft meer in de waardigheid van vrouwen dan menige andere man, schrijft hij, maar even later: ‘ik zie niet dat de emancipatie van negers en vrouwen iets werkelijk moois is’. Of: ‘Niemand houdt meer van lofredes dan ik, en lofredes vervelen me.’ ‘Ik geloof niets, en ben bereid aan alles te geloven zolang het geen moralistische preken zijn.’ Hij schrijft ‘de idee van een plicht’ niet te begrijpen en denkt niet ‘dat degenen die haar verkondigen haar op enigerlei wijze met de vrijheid kunnen verzoenen.’ Dat hij dit schrijft is begrijpelijk want herhaaldelijk constateert hij even feitelijk als wanhopig dat hij weer niets heeft uitgevoerd, tot lethargie is vervallen en dat zijn vroegere enthousiasme voor zijn ideeën is verdwenen. Hij is bij tijden militant blasé. Hij kiest
zijn woorden listig: ‘Ik voel me een volmaakt fatsoenlijk mens, dat wil zeggen toegewijd, in staat tot grote opofferingen, in staat tot lage streken, bedrog, welgemeend lief te hebben en te haten.’ Hoe vol jeugdige bravour deze aantekeningen ook zijn, ze zijn zo fel én bedachtzaam dat het maar al te begrijpelijk is dat de latere Flaubert er uit is gegroeid.
CP