Een hart van bladerdeeg
Jeroen Brouwers' herinneringen aan uitgever Geert van Oorschot zijn vooral wat je noemt gemengd, en dat fundament geeft aan zijn ‘In Memoriam’ een zeldzaam prachtig statuur. Het tuurtouw; Ter herinnering aan Geert van Oorschot (uitgever G.A. van Oorschot, 67 p., f 19,90) beschrijft een diepe vriendschap die vaak brak door oppervlakkige ergernissen. Brouwers schetst een man met wie de omgang onmogelijk was en wiens ‘tere huid, hartje van bladerdeeg’ toch gevoelens van verwoestende liefde opriepen. Géén vaderzoongevoelens, bezweert Brouwers, die de uitgeverstitaan niet moest in zijn rol van ‘wijze oude man’, ‘die tegen mij begon te kwezelen als zijn provinciegenoot Jacob Cats.’ Brouwers onderscheidt in zijn karakterschets ‘echt’ en ‘onecht’ in een vroegere en latere Geert van Oorschot. Hij verwijt de latere als ‘ijdele Bekende Nederlander’ ‘een ingestudeerde en met veel Schmiere vertolkte karakterrol’ te spelen: ‘Van deze rol - Cyrano de Bergerac op z'n narrigst, voor het voetlicht of de t.v.-camera gebracht door een vermolmde kurkeik met het stemgeluid van een misthoorn - gaf hij zoveel reprises dat hij tenslotte zijn eigen cliché was geworden.’ Het Tilburgse eredoctoraat beschouwt Brouwers in het voorbijgaan als quatsch: ‘De titel kwam hem mijns inziens overigens in het geheel niet toe, evenals hij twee jaar later in het geheel niet toekwam aan Johan Polak: - hoezo zou het verhandelen van boeken of het openhouden van een “winkel” met academische eer moeten worden beloond? En had nu juist Geert de “wetenschappelijke” kant van zijn uitgeversvak niet altijd bij voorkeur aan zijn laars gelapt?’ Tot de debunkende zijde van Brouwers' herdenkingsportret horen ook zijn geringe
achting voor Van Oorschots smaak en belezenheid (‘Geert las al jaren geen enkel boek meer, en verder had hij zich nimmer verdiept in enig literair standpunt dat afweek van dat van R.J. Peskens.’). ‘Uit de bodemloze fles vol mooie verhalen’ rangschikt Brouwers met veel smaak de anekdoten (waaronder een charmante historie rond een Brussels meisje van plezier), en zwijgt niet over de weinig verheffende ruzies-over-niets (‘Dan kwam er opeens een op bedrijfspapier van de firma Van Oorschot getypte brief van hem met “Geachte heer” erboven: - dat hij in zijn boekhouding een mijnerzijds nog openstaande rekening had geconstateerd. Hè? Die rekening betrof dan de boeken die hij mij bij het afgaan van de trappen in zijn uitgeverspand zo genereus in de armen had gedrukt. Hij in de rol van het bedroefde meisje dat bij het verbreken van de verloving al haar in liefde gegeven cadeautje wil terughebben.’). Maar zulke herinneringen zijn met liefde afgedekt: ‘“We moeten Geert maar nemen zoals hij is,” zeiden wij, zijn vrienden, tegen elkaar. Dat is, nu hij dood is, makkelijker dan het dikwijls was toen hij nog leefde.’
DS
Aan deze pagina werkten mee: Niek Miedema, Diny Schouten en Peter van Zonneveld