Alomtegenwoordige Bobo's
Abe Lenstra. ‘Bij de talrijke conflicten met de Keuze Commissie zocht de Fries rust aan de waterkant.’
Het Nederlands Elftal 1905-1989 (Weekbladpers/Voetbal International, 439 p., f 89,-) is een bijzondere uitgave ter gelegenheid van het eeuwfeest van de KNVB. Dat dit standaardwerk echter niet door de jubilerende Bond zelf, maar door onafhankelijke journalisten is samengesteld, is vanaf de eerste bladzijde te merken. De bonzen in blazer uit heden en verleden worden eerder als parasieten dan als bevorderaars van Koning Voetbal ten tonele gevoerd. Zo kunnen, wanneer het voetbal na een elitaire start onder de gehele bevolking populair wordt, de betere spelers uit ‘proletenclubs’ slechts met moeite tot het - immers representatieve - Nederlands elftal doordringen. En bij het wereldkampioenschap van 1934, als Nederland (‘We gaan naar Rome’) in Milaan een pijnlijke nederlaag lijdt tegen de Zwitsers, is een van de oorzaken van de afgang, het opstellen van de op zijn retour zijnde HFC-keeper Gejus van der Meulen. Vriendjespolitiek, klinkt het vijfenvijftig jaar na dato nog verontwaardigd. Karel Lotsy, gedurende vele jaren sterke man van de KNVB, wordt ontmaskerd als wel erg vrijwillig deutschfreundlich tijdens de bezetting. Hij hielp trouwens al in 1936 enthousiast mee aan het organiseren van Hitlers Olympische Spelen. (Het hoeft dan ook niemand te verwonderen dat we de heer Lotsy op een foto uit 1950 achter de bestuurstafel van de wereldvoetbalbond Fifa aantreffen). Conservatisme en gebrek aan visie van de Bond blijken er tevens de oorzaak van dat een van Nederlands grootste voetballers aller tijden, Faas Wilkes, in de gloriejaren van zijn loopbaan niet voor Oranje kan uitkomen. Wilkes is immers prof in het buitenland, en de KNVB houdt vast aan de amateurstatus. In 1953 spelen in buitenlandse loondienst voetballende Nederlandse profs in Parijs een benefietwedstrijd tegen Frankrijk, ten bate van de slachtoffers van de Watersnoodramp. De huurlingen winnen en verbijsteren de
vaderlandse pers met hun vorderingen. Het officiële Nederlandse team verliest ondertussen van Denemarken. Pas dan gaan de ogen van de officials open en wordt profvoetbal in Nederland toegestaan. En medeauteur Jansma geeft in zijn achtergrondreportage over het EK van 1988 ondubbelzinnig lucht aan zijn ergernis over het gedrag van de alomtegenwoordige ‘bobo's’. Niets nieuws dus. Zoals we ook in 1912, na de bronzen medaille op de Olympische Spelen in Stockholm, al een glorieuze intocht met rijtoer in Amsterdam tegenkomen, en er ook bij de eerder genoemde wedstrijd in Milaan in 1934 (midden in de crisistijd dus) al zesduizend Oranjesupporters de reis blijken te hebben gemaakt. Baldadigheid is evenmin iets van vandaag alleen. De voorverkoop voor Nederland-Uruguay in 1928 leidde tot chaotische taferelen in de Vijzelstraat en al in 1920 gaven de spelers het goede voorbeeld, door, op weg naar een wedstrijd tegen België, met jam ingesmeerde grammofoonplaten over de Schelde te keilen. Het boek bevat de statistische gegevens over alle 457 interlands die Nederland speelde, op vier vooroorlogse wedstrijden na alle van elftalfoto voorzien. Er zijn speciale hoofdstukken over markante figuren (Bakhuys, Appel, Krol, Michels) opgenomen, waaronder een portret van de aan lager wal geraakte Brit Tommy Lawson, die ooit vier maal scoorde tegen Nederland. Wat dit laatste interview in het boek doet is niet duidelijk. Voor Lawson had men tien anderen kunnen nemen. Voetbaltechnisch veruit het meest interessante hoofdstuk is een - al staat dat er niet bij - uit eerder gepubliceerde interviews samengesteld gesprek met Johan Cruijff. Niet alleen als speler het beste wat het Nederlandse voetbal in honderd jaar voortbracht, maar ook degene met de meest samenhangende en consistente visie op het spel.
NM