Carel Peeters
Vernieuwde Lolle
dirk huyghe
De periode na de Tweede Wereldoorlog is al bijna vijftig jaar oud. Er hebben zich intellectuele ontwikkelingen en gebeurtenissen in voorgedaan waar een historicus toch warm voor zou moeten lopen. Maar dat is nauwelijks gebeurd. De geschiedenis van intellectuelen van direct na de oorlog, tijdens de Koude Oorlog, in de jaren zestig en de jaren zeventig is er een van flarden, ondoorzichtige meningsverschillen, fragmentarische mémoires. De behoefte aan een samenhangende geschiedenis is zo groot omdat de ampele pogingen die ertoe gedaan zijn zelf flarden zijn of een onderdeel betreffen (ik denk aan de boeken van Fenna van den Burg over De Vrije Katheder en van Max van Weezel en Anet Bleich over de linkse intellectuelen en de koude oorlog Ga dan zelf naar Siberië!). Een polemische schets van de positie van intellectuelen na de oorlog werd in 1987 geleverd door Lolle Nauta in zijn essay ‘Achter de Zeewering’, te vinden in De factor van de kleine c. Hij heeft er nu een vervolg op geschreven in het augustus/septembernummer van het Nieuw Wereld Tijdschrift: ‘U luistert naar radio Moskou.’ Het eerste essay had al sterk het karakter van een rapsodie, in het vervolg is de schrijver zijn oorspronkelijke liedje helemaal vergeten en zingt hij heel wat anders.
In ‘Achter de Zeewering’ ging het Nauta erom, aan te tonen dat de Nederlandse intellectueel altijd een man of vrouw van het midden is, zal en wil zijn omdat hij zijn positie nog altijd bepaalt tegenover de zuilen en daardoor nooit radicaal kan zijn. Bovendien is hij getrouwd met de redelijkheid en heeft hij een grote angst zich te ‘encanailleren met sociale bewegingen’. Redelijkheid en maatschappelijk radicalisme, schreef Nauta, verhouden zich voor die intellectuelen als water en vuur. Ter illustratie diende voornamelijk de discussie over het al dan niet plaatsen van kruisraketten. Dat was wel erg weinig, zeker als men al niet erg veel zag in die dwingende behoefte om allerlei soorten intellectuelen (door Nauta steevast ‘spraakmakende intelligentsia’ genoemd) in ‘het midden’ te dirigeren, een politieke plaatsbepaling die niets verheldert. Er is eenvoudig niet te werken met een begrip als ‘het midden’ als het om intellectuelen gaat. Die zijn daar te veelkantig en te beweeglijk voor in een periode waarin de politiek niet uit zwart en wit bestaat.
Kennelijk heeft Nauta dat zelf inmiddels ook begrepen, want in zijn nieuwe essay komt die ‘spraakmakende intelligentsia’, die hem toen niet radicaal genoeg was, helemaal niet meer voor - verdwenen. Nu verschijnen daar ineens ‘nieuwe intellectuelen’, terwijl hij het over precies dezelfde schrijvers, essayisten en commentatoren heeft. Opnieuw wreekt zich het gebrek aan historiografie over intellectuelen in Nederland: daar had Nauta zich voor de nu ontbrekende systematiek op kunnen baseren. Nauta komt nu op de proppen met een zo drastisch simplificerende indeling van intellectuelen na de oorlog dat je mag hopen dat je toen nog niet geboren was: je had fellow travellers en nu heb je ‘nieuwe intellectuelen’. Nieuwe intellectuelen zijn degenen die de democratie een goed hart toedragen en kritiek hebben op alle autoritaire régimes. Dezelfde ‘spraakmakende intelligentsia’ die was gevangen in haar grenzeloze redelijkheid en werd gekenmerkt door ‘sociaal immobilisme’ heet nu ‘de nieuwe intellectuelen’ en Nauta wekt sterk de indruk dat hij zich daar zelf ook toe rekent - van een speciaal verlangen naar radicalisme vernemen we niets meer. De intellectueel waar Nauta het over heeft, is echter helemaal niet ‘nieuw’ en bestaat al sinds de Dreyfus-affaire. Wanneer hij die lijn naar de hedendaagse intellectuelen had doorgetrokken had hij niet kunnen spreken van ‘nieuwe’ intellectuelen, en zou zijn indeling vervliegen. Daarom noemt hij Julien Benda als het voorbeeld van de ‘oude’ intellectueel, iemand die ‘pretendeert op een of andere manier het geheel te overzien’. Een universalist. Nieuwe intellectuelen zouden dan eerder relativisten zijn, immers ‘die universele pretenties bestaan niet meer. Stuk voor stuk zijn ze ontmaskerd.’ Hofland, Kousbroek, Blokker, Van Amerongen (de tamelijk willekeurige namen
die Nauta als voorbeeld noemt): nieuwe intellectuele relativisten? Wat een begripsverwarring. Als het mij geoorloofd is hier voor hen te spreken: dat zijn helemaal geen relativisten, want in zaken waarom het gaat (recht, rechtvaardigheid, waarheid, algemeen-menselijke principes) moeten ze helemaal niets van de relatieve soep hebben, en daarin verschillen ze in niets van Julien Benda. Kenmerk van dit soort intellectuelen is nu juist dat er volgens hen met zulke zaken niet te marchanderen valt en dat zij ze voor schier universeel houden. Het ergerlijkste aan het gekronkel van Nauta in dit essay is nog wel dat hij het als een persoonlijke ontdekking presenteert dat voor intellectuelen de democratie niet op de laatste plaats komt, maar op de eerste. Dat moesten ze van Nauta vernemen, dat wisten ze nog niet. De enige die hier het afgelopen jaar iets ontdekt heeft is Nauta. Dat is het enige ‘nieuwe’.