[De godsvrucht van een erotomaan - vervolg]
de vrouw een verzorgster, die schrobbend en poetsend, karnend en wevend, het reine, harde leven symboliseert en dragelijk maakt. De vrouwen in zijn communes kookten op houtvuur, maakten alle kleren zelf, haalden water bij de pomp en lazen Gills brochures over het geloof, de moraal, de arbeid en de schande van de geboortebeperking. Zijn dochters mochten niet naar school, het verstand zat toch bij de mannen, er was geen radio. Twee van zijn dochters betrok hij ook bij zijn studie, met de oudste wilde hij (net altijd als de anderen weg waren) onder meer nagaan of de anus bij het klaarkomen samentrekt. Maar altijd was er angst en schuld. MacCarthy citeert zijn bezoek aan de slaapkamer van een jonge dochter: ‘Stayed 1/2 hour - put p. in her a/hole,’ met daarachter, paniekerig: ‘This must stop.’ Gills overwicht, de onkunde en isolatie van de meisjes, deden die experimenten zonder veel schade verlopen, (hij stopte na de puberteit, de derde dochter heeft hij nooit aangeraakt, zij was de onafhankelijkste van de drie). Alleen de oudste heeft de Gill-commune verlaten, de anderen trouwden met gezellen, bleven er en kregen er kinderen. MacCarthy heeft twee van hen geïnterviewd voor het boek - zij hadden een gelukkige jeugd gehad. Aan de ene kant schrijft Gill in zijn dagboek benauwd ‘Oh dear, wat moet God hier wel van denken?’ en aan de andere kant prijst hij zijn katholieke geloof, want zonder dat zou hij maar een gewone pornograaf geweest zijn. Op het laatst van zijn leven, hij werd achtenvijftig, wordt hij verliefd op het achttienjarige dienstmeisje Daisy, en noteert elke dag de plekken in huis waar hij haar bespringt. Dat wordt zijn secretaresse/minnares te gortig, ook zijn vrouw wordt een beetje kwaad. Daisy moet naar een boerderij op een andere plek in Engeland waar hij haar af en toe opzoekt en dan gezien wordt, achter haar aanjagend over de heuvels, hij gedraagt zich dan ook echt als de sater die hij
was.
Gill kan dan wel niet buiten sex, het waardevolste van zijn leven zijn toch avondlijke, intellectuele gesprekken met collega's en medewerkers. Hij sprak vaak uren over kunst, maatschappijopbouw en godsdienst. Voor zijn overstap naar de rooms-katholieke kerk was hij een even vurig Fabian-socialist geweest (hij droeg toen rode sokken) en het discussiëren over het leven had hij van Shaw, Virginia Woolf, de Webbs. Hij had ook (1908) de danseres Isadora Duncan ontmoet die naar het gerucht wil zó onder de indruk van zijn natuur-theorieën was, dat ze een kind van hem gewild zou hebben/of hebben. Gill was een te groot zonderling om echt een Bekende Brit te worden, door zijn werk en zijn commune werd hij een Bekend Katholiek, die zijn geloof uitdroeg. Een dominicaan, op bezoek, heeft zelfs een keer een nimbus rond zijn hoofd waargenomen.
Cupido, ook bekend als ‘Cocky Kid’ (1920)
Graham Greene, in het al genoemde essay'tje, vlak na Gills dood geschreven, stelt dat hij eigenlijk een mislukt katholiek was. Zijn werk bleef als kunst tweederangs, terwijl de manier waarop hij dat geloof uitdroeg hem eigenlijk een profeet-artiest op de eerste rang had moeten brengen. Omdat hij merkte dat hij zijn visie niet adequaat in steen kon overbrengen vluchtte hij, dacht Greene, in de commune en de excentriciteit. Fiona MacCarthy, die met haar ontdekking van dit opmerkelijke dubbelleven bovenaan de bestsellerlijst had kunnen komen, is gelukkig nog behoedzamer geworden dan ze al was toen ze begon. Zij constateert dat Gills opvatting dat het geloof (met die biecht en die mogelijkheid om gemeenschap met God te hebben) hem heeft gered als kunstenaar. Zelf oppert ze dat Gill, die uit een groot, streng Victoriaans gezin kwam (ook zijn vader beschouwde Erics zusters als bezit), door zijn bekering en zijn retraite in communes, die oude tijd en die Victoriaanse waarden heeft willen, en moeten, vasthouden. De sensatie dat het toch waar is dat vanonder die roomse priesterrokken de duivel als God te voorschijn kan springen neemt ze daarmee weg. Intelligent en intrigerend probeert ze een antwoord te vinden op de vraag of de maker van al die strelende en copulerende figuurtjes minder van steen zouden zijn geweest als hij gewoon een onderbroek had aangehad. Het plezier en de liefde waarmee Gill die letters maakte beschrijft ze prachtig. Dank zij de redactie van de Boekenbijlage is dit stuk dan ook gezet in de Gill.
■