Kopzorg-passages
De geschiedenis van de Nederlandse vertalingen van dit kennelijk onsterfelijke boek is lang, maar ook kort (we blijven in de sfeer). Lang, omdat er tientallen vertalingen en bewerkingen zijn gemaakt; kort, omdat er maar een stuk of vijf serieuze vertalingen zijn. Ook met deze serieuze vertalingen was altijd wel iets aan de hand: ze waren onvolledig doordat er zogenaamd moeilijke of onbegrijpelijke passages ontbraken, en/of er was gesjoemeld met de gedichten of de illustraties. De vijf concurrenten van Nicolaas Matsier zijn: de vertalingen van Antoinette van Dijk (1929), M.C. van Oven-Van Doorn (1934, met tekeningen van Rie Cramer), Alfred Kossmann/C. Reedijk (1947) en Eelke de Jong (1981). Er bestaat ook een vertaling van Hans Andreus uit 1968, waarvan men mag verwachten dat die iets bijzonders is, maar die heb ik nooit gezien.
Illustraties van Anthony Brown bij de nieuwe vertaling van Alice in Wonderland.
Het is juist doordat het zo'n wonderlijk, zinnig/onzinnig en vaak absurd verhaal is dat het vertalen van Alice in Wonderland een creatieve opgave is. Alleen vertalers die zich daar goed van bewust zijn maken er iets van, want veel passages die je in het Engels argeloos leest, veroorzaken bij het vertalen de grootste moeilijkheden. Er zijn notoire kopzorg-passages in Alice, maar ook de schijnbaar eenvoudigste zinnen kunnen daarvoor zorgen. Neem het zinnetje waarin staat dat Alice steeds maar dieper in het konijnenhol valt: ‘Down, down, down.’ Dat wordt bij Kossmann/Reedijk ‘Al dieper en dieper’, bij De Jong ‘Dieper, dieper, dieper’, bij Van Dijk ‘Al lager en lager ging het’; Matsier heeft ‘Steeds verder omlaag’. Over zo'n zinnetje kun je lang piekeren, maar ik denk dat Eelke de Jong hier wint. Even eenvoudig is de zin waarmee de situatie aan de theetafel in ‘A Mad Tea-party’ wordt beschreven: ‘The table was a large one, but the three were all crowded together at one corner of it.’ Het lastige zit in ‘all crowded together’. Bij Kossmann wordt het ‘op elkaar gedrongen’, bij de Jong ‘dicht tegen elkaar aan’, bij Van Dijk ‘dicht opeen’ en bij Matsier - die wint glansrijk - ‘op een kluitje’. Dit zijn kleinigheden, maar veel ervan zorgen ervoor dat men een vertaling uiteindelijk goed noemt. In hetzelfde hoofdstuk staat nog zoiets: Alice die het ‘grand’ noemt als er een horloge zou bestaan (zoals de Hoedenmaker beweert te hebben) dat altijd op half één zou staan, zodat het altijd tijd is voor het middageten. Bij Kossmann wordt dat grand ‘prachtig’, bij De Jong ‘fantastisch’, bij Van Dijk ‘heusch heerlijk’. Matsier heeft ‘grandioos’, wat heel aardig is omdat er net die
mate van overdrijving in zit die hier nodig is. Van dezelfde orde is ‘galaconcert’ wanneer alle anderen braaf Carrolls ‘great concert’ vertalen met ‘groot concert’. Matsier heeft veel, heel veel van zulke kleine elegante oplossingen gevonden. Hij volgt de tekst meestal uiterst getrouw, maar soms niet. Dat is meestal op plaatsen waar de anderen juist zo letterlijk mogelijk vertalen wat er staat. In ‘A Mad Tea-party’ schoffeert de Hoedenmaker Alice door haar ruw te corrigeren wanneer ze het over de Tijd als een ‘hij’ heeft: Tijd zou niet mannelijk, maar vrouwelijk zijn. Althans dat maakt Matsier ervan. Bij Carroll is het precies andersom, en de andere vertalers volgen hem daarin. Waarom doet Matsier dat? Wil hij van de Hoedenmaker een nog grotere bluffer maken, aangezien Tijd wel degelijk mannelijk is? Twee zinnen verder verandert Matsier de zin waarin Alice zegt dat ze ‘misschien’ nooit met de Tijd heeft kennisgemaakt drastisch. ‘Misschien niet,’ schrijven de andere vertalers bijna gelijkluidend, ‘maar ik moet altijd erg op de tijd passen als ik piano studeer.’ In Matsiers versie verdwijnt de piano en komt er een dubbele bodem voor in de plaats (de tand des tijds/de tandraderen van een klok): ‘Misschien niet (...) maar ik heb wel eens gehoord dat hij maar één tand heeft - is dat waar?’ Waarop de Hoedenmaker nu reageert met iets dat helemaal niet bij Carroll staat: ‘Hou op met dat hij (...) Zij heeft een puntgaaf gebit.’
Hoofdstuk negen zou wel eens een hoofdstuk kunnen zijn waar vertalers van Alice in Wonderland als een berg tegenop zien, zoveel schijnbaar onvertaalbare gekkigheid bevat het. Dit is dan ook het hoofdstuk waarin de Griffioen en de Imitatieschildpad voor het eerst optreden (‘Mock Turtle’ vertaalt Matsier met Imitatieschildpad, waar de anderen steeds Soepschildpad hebben, behalve Van Oven, die heeft ‘Fop Schildpad’), maar waarin ook de Hertogin nog pontificaal haar zegje doet, zoals in de passage waarin ze zegt dat ‘'tis love, 'tis love, that makes the world go round.’ Alice herinnert zich dat de Hertogin eerder had gezegd dat de wereld draaiende werd gehouden doordat iedereen zich met zijn eigen zaken bemoeide. ‘Ach ja,’ roept de Hertogin nu, ‘Dat komt zowat op hetzelfde neer.’ En dan volgt: ‘En de moraal daarvan is: Take care of the sense, and the sounds will take care of themselves.’ Dit is een mooie filosofische zin die uitnodigt er iets moois van te maken. Dat doet Matsier met: ‘Let op de geest en de letter let op zich zelf.’ Dat is aardig omdat daarin zowel een verwijzing zit naar de roman van Frans Kellendonk als naar de Bijbel. Kossmann vertaalt zo letterlijk mogelijk, al lukt het hem ‘zin’ twee betekenissen te geven: ‘Pas op de zin, dan zullen de woorden wel op zich zelf passen.’ De Jong maakt er zich op de meest letterlijke manier vanaf: ‘Met woorden kan men veel gaten vullen,’ evenals Van Dijk (‘daarin zit ook weer een betekenis’).