Pockets
Tekstschrijvers voor personen uit het openbare leven die de indruk willen wekken dat ze in hun vrije tijd in stilte veel goede boeken lezen, verwerken al sinds jaar en dag met graagte citaten van Mark Twain in hun toespraken. Twain leent zich daar uitstekend voor: hij was puntig, moralistisch en op een niet-bedreigende manier kritisch over zijn medeburgers. Alex Ayres stelde met The Wit And Wisdom of Mark Twain (Meridian, 265 p., f 23, -) een nieuwe bundeling citaten samen. De korte anekdotes en aforismen komen uit zijn romans, brieven, aantekeningenboeken, journalistiek werk en toespraken. De rangschikking is alfabetisch, van Adam (‘Adam was menselijk - dat verklaart alles. Hij wilde de appel niet vanwege de appel, maar vanwege het verbod erop. De fout is geweest om de slang niet te verbieden. Dan zou hij namelijk de slang hebben opgegeten.’) tot Youth (‘Ik ben nu even jong als veertig jaar geleden’ - in 1909. toen hij vierenzeventig was). Ook van Mark Twain is de uitspraak: ‘Een klassiek werk is iets dat iedereen gelezen wil hebben, maar niemand wil lezen.’ Worden er daarom snipperboeken als dit samengesteld?
Voor de Penguin-serie Lives Of Modern Women schreef Phyllis Grosskurth een deeltje over Margaret Mead (Penguin, 96 p., f 18,65), die leefde van 1901 tot 1978. Toen Mead in 1925 naar Samoa vertrok voor haar beroemd geworden onderzoek onder idyllisch opgroeiende meisjes, had ze nog nooit een dag alleen gereisd, laat staan ooit in een hotel geslapen of zich in een vreemde taal moeten redden. Later noemde ze haar gesteldheid zelf ‘de moed der onwetendheid’. Haar boek over Samoa werd een onmiddellijk succes, deels omdat het in het Westen in een romantische behoefte voorzag. Gedurende het grootste deel van haar leven was Mead dan ook een beroemdheid, een antropologe die ook buiten haar vakgebied op brede schaal gelezen werd. Op latere leeftijd steeg het succes haar, bijna onvermijdelijk, wat naar het hoofd en gedroeg ze zich soms als wat Grosskurth noemt een eigengereide ‘grootmoeder van de wereld’. Meads privéleven was geen pad zonder doornen. Drie huwelijken leden onder haar krampachtige zelfdiscipline. Zelf afkomstig uit een gevoelsarm gezin van vrijdenkende intellectuelen, voelde ze zich vooral op haar gemak wanneer ze kon observeren. Typerend is het verhaal van haar bezoek aan haar Engelse vakbroeder Geoffrey Gorer. Deze bezat een schitterende tuin in Sussex. Mead wilde die tuin niet in. Maar iedere keer dat Gorer en de andere gasten vanuit het groen opkeken, zagen ze achter één der ramen van het huis het spiedende hoofd van Margaret Mead. Later zei ze: ‘Ik wilde zien hoe Engelsen met elkaar over tuinieren praten.’
In dezelfde serie vrouwenlevens verscheen Marina Tsvetayeva (Penguin, 220 p., f 21,25), door Elaine Feinstein. Feinstein, zelf dichteres en Tsvetayeva-vertaalster, schreef eerder A Captive Lion, een alom geprezen biografie van Tsvetayeva. Dit boek is daarvan een bewerkte, verkorte versie. Bij een zo gepassioneerd en dramatisch leven blijkt dit geen gemakkelijke opgave. Vrijwel iedere pagina bevat de kiemen voor een compleet hoofdstuk. Tsvetayeva was gedurende lange perioden gedwongen, gescheiden van en in gegronde vrees voor het welzijn van haar beminden te leven. Feinstein besteedt relatief veel aandacht aan de contacten met collega-auteurs als Rilke, Pasternak, Mandelstam en Achmatova, alsof ze wil benadrukken dat, alle terneerdrukkende en isolerende omstandigheden ten spijt, het geloof in een menselijker wereld, vertegenwoordigd door onder andere deze kunstenaars, haar op de been hield. Uiteindelijk was het niet genoeg. In 1941 koos zij ervoor niet verder te leven.
Alweer een studie over de groep schrijvende Amerikanen op de Parijse rive gauche in de jaren twintig. Men vraagt zich steeds meer af of ze ooit wel een ander spraken dan elkaar. Geniuses Together (Unwin Paperbacks, 243 p., f 28,25) van Humphrey Carpenter is overigens een aardig boek binnen het soort, omdat de auteur, die zijn sporen als biograaf (Tolkien, C.S. Lewis & Co., Auden) reeds heeft verdiend, begrijpt dat hij in deze uitgemolken materie alleen met verrassende verhalen en een persoonlijke kijk op de proppen kan komen. Die kijk is tamelijk ironisch. Om dit tot uitdrukking te laten komen, parafraseert Carpenter meer dan hij citeert, hetgeen hem voortreffelijk afgaat. We vernemen hoe Gertrude Stein haar hondje uitlaat in de Jardin du Luxembourg, onderwijl aan de jonge en aanvankelijk nogal timide Hemingway uitleggend hoe zij en haar broer Leo aan hun kunstcollectie komen: ‘Je kunt óf kleren óf kunst kopen. Niemand die niet heel erg rijk is kan alle twee.’ Hemingway, voorzichtig naar haar vreemde ‘stuurmanskleren’ kijkend, wilde dat graag geloven.
In Solitude (Flamingo, 216 p., f 18,65) verdedigt de psychiater Anthony Storr, niet de eerste de beste, de stelling dat het vermogen om alleen te zijn de basis is voor creativiteit. Sterker nog: het is, ook voorde minder creatieven onder ons, een belangrijke toetssteen van volwassenheid. Dat een persoonlijkheid alleen via intense banden met anderen tot bloei kan komen, is volgens Storr een pijnlijke misvatting. En hij verdedigt zijn opvatting met verve. Wat hadden Descartes, Newton, Locke, Pascal, Spinoza, Kant, Leibniz, Schopenhauer, Nietzsche, Kierkegaard en Wittgenstein gemeen? Geen van hen trouwde ooit, en bijna allen woonden het grootste gedeelte van hun leven alleen. De evenwichtige persoonlijkheid, stelt Storr, zoekt de zin van zijn leven niet alleen in relaties met anderen, maar ook in een vruchtbare, ja onmisbare eenzaamheid - naarmate iemand creatief meer begaafd is zelfs in sterkere mate. Storr illustreert zijn betoog met vele voorbeelden uit de biografieën van scheppende persoonlijkheden uit de Westerse cultuurgeschiedenis. Duidelijk wordt daarbij wel, dat het door de betrokkenen gevoelde isolement - dikwijls van jongs af aan - lang niet altijd vrijwillig was. Niettemin: zonder de afzondering waren ze volgens dr. Storr niet zo snel ergens toe gekomen. Ik wil u overigens het commentaar van het Engelse dagblad The Independent niet onthouden. De krant schreef over Solitude: ‘Een welkome ruggesteun voor de verdeeldheid van de mensheid.’
NIEK MIEDEMA