Voor en achter de spiegel
Ingewikkelder van structuur is Wraak van Joost Niemöller, een minstens even ambitieus project. ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg, de duisternis lag op de vloed en de Geest Gods zweefde over de wateren. En ik zag dat het goed was.’ Niemöller durft; hij zal de schepping wel eens even invullen. Hij schept dan een wereld waarin ogenschijnlijk niets gebeurt. Twee broers. Alfred en Albert, zitten voor een raam en vertellen elkaar verhalen. ‘Ze zitten ieder aan hun kant van de tafel. De tafel is niet veel bijzonders: rechthoekig, gelakt hout, onbestemd, degelijk, geen modern meubel maar een tafel. De een heeft het halfvolle whiskyglas in de hand, de ander heeft het vollere whiskyglas voor zich op tafel staan. Ze staren allebei de tuin in, waar de regen rechtstandig naar beneden valt en waar het donkerder en donkerder wordt. Ze kijken elkaar niet aan, maar of dit met opzet gebeurt valt vooralsnog moeilijk uit te maken. Er zijn kennelijk gewichtige redenen om in de duistere, vrijwel contourloze tuin te staren. Albert begint te spreken. Zijn stem is schor. Kennelijk heeft hij al heel veel gezegd.’ Een nogal wezenloze situatie die me sterk aan het absurdistisch theater van Beckett of Pinter doet denken. Zinloos wachten op niets en in de tussentijd verhalen vertellen. Maar dan begint het: onder de titel ‘Voor de spiegel’ wordt in zeventien hoofdstukjes, steeds ingeleid met een enkele observatie van de beide broers - steeds een volstrekte banaliteit als geeuwen, uitrekken, neuspeuteren - een wereld in taal opgeroepen die mij regelmatig met stomheid sloeg. ‘Variaties op een thema’ is misschien nog het meest toepasselijke cliché voor deze uitbarsting van vertelkunst. In steeds andere gedaanten, soms verhuld, soms expliciet, keren personages en situaties terug: twee broers, een zuster, een brigadier, een man met een gleufhoed, water, treinen,
wraakgevoelens.
Na een intermezzo, ‘Op de muf ruikende zolderkamer’, volgen dan nogmaals zeventien hoofdstukjes, met dezelfde titels als de eerdere, maar verteld van ‘achter de spiegel’: de verhalen rollen terug naar het begin: het laatste verhaal heeft dezelfde titel als het eerste. Een wonderlijke structuur waarmee je als lezer niet gauw ‘uitgewerkt’ bent. ‘Hoe meer men leest, hoe meer er samenvalt. Maar ook versplintert. Een roman als een gespiegeld labyrint. Wie verdwaalt, die is pas ergens,’ vermeldt het achterplat. Dat is het interessante van dit boek: de enorme hoeveelheid tekst laat zich niet samenvatten, reduceren tot een verhaal, want ieder verhaal is toch weer een parafrase van een ander verhaal. De oneindigheid van de tekst, wordt dat tegenwoordig, geloof ik, genoemd aan de academies. Joost Niemöller presenteert zich met dit boek in ieder geval als een taalvirtuoos die van geen ophouden lijkt te weten. Van Babylon heeft drie boeken nodig; Niemöller beperkt zich tot een eindige (spiegel)structuur, waardoor er een extra spanning ontstaat tussen vorm en inhoud: het lijkt soms of het boek onder hoge druk staat.
Wanneer de term postmodern zoiets zou betekenen als een eclecticisme van stijlen en vormen, dan heeft Niemöller met dit boek een van de meest gave voorbeelden van het postmodernisme in de literatuur geschreven die ik ken. Van jongensboekentaal tot plechtstatige bijbeltaal tot turbotaal; van zoete sentimenten tot meedogenloze gewelddadigheden: alles staat erin. Het (ver)dwalen in dit tekstuele labyrint, dat niet alleen zichzelf spiegelt, maar ook tientallen andere literaire teksten, wordt daardoor tot een avontuur en een plezier, waarbij de uitspattingen in het Brabantse landschap toch wat verbleken
■