Afgeprijsd
Max Prick van Wely en Chris Rabe stelden een bundeltje Haarlemse liedjes en versjes samen (De Slegte, 63 p., f 3,95). Met evergreens als ‘Vermakelijk buitenleven’, ‘De Haarlemse slijper’ en ‘Kwakzalvers deun’. Natuurlijk ontbreekt ook Haarlems letterkundige trots niet. In een lofzang op de Haarlemmer Hout ‘ziet men in 't verschiet/ De plaats waar Coster heeft in beukenschors gesneeden/ Het voedzel voor de Pers; daar Druck wordt zaligheeden.’
De man die in dienst van de Waarheid er alles aan heeft gedaan Haarlem van die trots te beroven is A. van der Linde (1833-1897). In een reeks felle, maar zeer grondig onderbouwde geschriften haalde hij de mythische gestalte van Coster neer, een daad die als nationale smaad werd beschouwd. Wiesbaden dankte Van der Lindes ijveren voor de Gutenberg-optie met een bibliothecariaat aan de Landesbibliothek. Uit de Multatuli-literatuur kennen we dezelfde Van der Linde als correspondentieschaker, en zijn naam duikt ook veelvuldig op in Joachim Petzolds Schach. Eine Kulturgeschichte (De Slegte, 239 p., f 34,50). Het schaakspel kwam uit India via de Arabische gebieden in Europa terecht, en hoe populair het spel in onze streken in de Middeleeuwen al was, bewijst de overvloedig herdrukte ‘schaakpreek’ van pater Jacobus de Cessolis. Van deze preek, waarin het schaakspel als symbool dient voor de feodale maatschappij, stelde genoemde Van der Linde een bibliografie samen. Hij kwam op alleen al zeventig Latijnse versies, meer dan twintig Franse, tien Italiaanse en ruim veertig Duitse vertalingen. Van Van der Linde verscheen verder een bronnenstudie over schaakliteratuur, een schaakliteratuurgeschiedenis en een standaardwerk over het schaakspel in de zestiende eeuw. In het schitterend geïllustreerde Schach. Eine Kulturgeschichte verder natuurlijk de schaakmachines van Kempelen (1769), later in het bezit van Adolf Maelzel. Edgar Allen Poe (ondanks Petzolds veelvuldige uitstapjes naar de literatuur niet genoemd) zou er zijn schitterende stuk ‘Maelzels Chess-player’ over schrijven. Petzold nam een gravure op, waarin een mogelijke oplossing van het raadsel van deze machine (daar draait het natuurlijk ook bij Poe om) laat zien.
Een aardige introductie van de geschiedenis van de tuincultuur biedt F.R. Cowells Het rijk van de tuin (De Slegte, 227 p., f 24,50). Babylonische en Egyptische hoven passeren de revue, christelijke, islamitische en boeddhistische tuinen, tot en met de wiskundige of ‘informele’ tuinen van het moderne Europa. Tekenend voor de culturele veranderingen is de geschiedenis van de tuin in het Alhambra te Grenada. De oorspronkelijk Moorse tuinen werden na 1492 herkaveld door de christenen. Omheiningen en andere obstakels werden om de vijvers heen opgetrokken (voor islamieten reinigingsplaatsen) en met de meeste Moorse handwerkslieden werden ook de hoveniers het land uitgejaagd. Pas in 1958 werden oorspronkelijke bloembedden opgegraven, de toen bestaande tuin was slechts veertig jaar oud en had niets meer met Moorse tuinopvattingen te maken. De oorspronkelijke, lager gelegen, bloembedden moesten de wandelaar het gevoel geven over een bloemenzee te wandelen. Uit oude Arabische manuscripten tot aan de elfde eeuw wisten onderzoekers een lijst van tweeënvijftig soorten bloemen samen te stellen. In de geur van granaatappels, rozen, marjolein, tijm, lupine, papaver en narcissen hadden de Moren zich overgegeven aan ‘de vreugden van matigheid en dronkenschap’. De dronkenschap moest uiteraard door de natuurlijke uitwasemingen van bloemen en planten geschieden: islamieten drinken geen alcohol.
Geheel andere plantenamen vinden we in de fotomechanisch herdukte Nederlandschen Herbarius van Stephaan Blankaart uit 1698 (De Slegte, 621 p., f 16,90). De papaver vinden we onder ‘kankerbloemen’ gerangschikt, en in de afdeling ‘geneeskundige werking’ die Blankaart bij alle genoemde kruiden vermeldt, vinden we een pijnstillende functie, te gebruiken bij ‘zijde-wee, heete koortsen, borst-qualen en neusbloeden’. Interessant is ook de familie der ‘kullekens’ (‘Honds-kulleken’, ‘Sotskulleken’, ‘Bokskulleken’ en ‘Vossekulleken’), ook wel ‘Satyrion’ genoemd: ‘Sy bestaan uit soete, sagte, buigsame en voedsame deeltjes: sy werden gebraden en gegeten. De wortel agt men goed om de lust tot byslapen te verwekken, als mede om de vrouwen en mannen vrugtbaar te maken, maar ik hebbe die uitwerkselen daar nooit in konnen vinden.’
De laatste publikatie van de terecht zeer vermaarde Franse tekenaar Grandville (1803-1847) is Les Fleurs, ingeleid door de vrijdenker Alphonse Karr, tevens schrijver van Voyage autour de mon jardin. Peter A. Wick bezorgde het in Engelse vertaling als The Court of Flora (Van Gennep, f 12,90). Ongewoon fraaie verbeeldingen van bloemen en planten, waaronder een naargeestige prent van de ‘kankerbloem’: de papaver strooit haar zaad neer op slapende kevers, even verder twee verslaafde krekels, terwijl een eenzame, oude mier wat lantaarnlicht onder een zwaar bewolkte hemel brengt. Ook de als heer vermomde ezel, die onder de naam markies de l'Asnerie een distel zijn liefde verklaart, is zeer vermakelijk.
Een rijk, maar tegelijkertijd oppervlakkig boekje is het door Nicholas Parsons samengestelde Book of Literary Lists (Martyrium, 270 p., f 5,90). Bevat veel opmerkelijke gegevens. Het hoofdstukje ‘Bizarre Bibles’ bijvoorbeeld geeft een lijst van de (opzettelijke?) fouten die drukkers maakten. De straffen logen er soms niet om. Zo moest de drukker die Psalmen 14:1 verbasterde tot ‘The fool hath said in his heart there is a God’ drieduizend pond betalen, een astronomisch bedrag tijdens het bewind van Charles I. Wel opzettelijk lijkt het erratum met groot waarheidsgehalte in de ‘Printers-Bible’ (1702), waar David in Psalm 119 klaagt dat ‘printers have persecuted me without cause’. Zo bevat The Book of Literary Lists een groot aantal curiosa. Over veelschrijverij, auteurs die heimelijk erotica schreven, rampen die schrijvers overkomen, honoraria, uitgeverstrucs, lezers, boekverbranding, schrijvers die gemarteld, verminkt of vermoord werden na publikatie van hun werk, meesterwerken in de gevangenis geschreven, et cetera. Parsons besteedt ook aandacht aan de lijstenmanie van Cyril Connoly. Naast Connoly's snel weer vergeten lijsten van goede voornemens, maakte hij ook een lijst van 100 Key Books (Martyrium, 160 p., f 6,90), werken die verschenen in de periode 1880-1950 en die hij als sleutelteksten voor de moderne literatuur beschouwde. Natuurlijk met titels van James, Baudelaire (via Oeuvres Posthumes), Rimbaud, Mallarmé, Pound, Joyce, Eliot, Valery, Dylan Thomas, Michaux, Camus en Sartre. Ook Flauberts Bouvard et Pécuchet ontbreekt niet. Prachtig is Connoly's typering van Flauberts laatste werk: ‘Bouvard et Pécuchet was followed through the Eighties by the publication of the five volumes of Flaubert's letters, preaching the religion of art as the supreme
justification of existence, a post-symbolist bible whose music still haunts us like the baying of a lost hound.’
Een van de meest intrigerende foto's in het fraaie boek Musee d'Orsay. Masterpieces from the photographic collection (Van Gennep, 175 p., f 39,50) is gemaakt door Maxime du Camp, toen hij in 1849-1850 samen met zijn vriend Flaubert door Egypte reisde. Flaubert (met baard) staat verwezen voor zich uit te kijken in een Egyptische tuin, gekleed ‘en habit oriental’. Onwillekeurig denk je aan de titel van Sartres Flaubert-biografie: l'Idiot de la Famille. Maar voor wie de toewijding van du Camp voor Flaubert kent is dat wel een heel oneerbiedige gedachte.
ATTE JONGSTRA
Modern Antiquariaat Van Gennep is gevestigd op Nieuwezijds Voorburgwal 330, Amsterdam en Oude Binnenweg 131B, Rotterdam; Boekhandel Het Martyrium in de Van Baerlestraat 170-172, Amsterdam.