Schrijversbrieven
‘Laten we hard werken voor onze kop verloren gaat’; ‘Beste vriend, ik groetje, en was uns nicht umbringt macht uns stärker’; ‘Lees Goethe voor het slapen gaan, dat ontspant en schept verlichting wanneer je ergens over mocht tobben of je gedachten zinloos malen over zinloze of nimmer veranderbare dingen.’ De ‘schrijversbrieven’ die H.J.A. Hofland en Jean-Paul Franssens met elkaar op afspraak met het tijdschrift Het Oog in 't Zeil wisselden, eindigen nogal eens met bemoedigende en geruststellende woorden. Beide correspondenten hebben het nogal eens te kwaad met nimmer ‘veranderbare dingen’: Franssens met de naderende ouderdom (‘Steeds meer afgetrapte platitudes rollen steeds gemakkelijker uit mijn mond. Ouder worden, heeft dat ook met dat soort slijtage te maken?’); Hofland met de verloedering van Amsterdam of de collectief uitbrekende verontwaardiging om het pensioen van mevrouw Rost van Tonningen of de vrijlating van de Twee van Breda (‘Het Nederlandse volk heeft een verontwaardigingsklier, die een soort wijwater maakt, of wijpis of zoiets, waar ze met z'n allen dan lekker inplompen.’) De bundeling van de collectie Over en weer (Contact, 217 p., f 32,90) heeft een onverwacht verrassende kant. Mij was althans in de afleveringen per stuk niet opgevallen dat de vriendschap van beide schrijvers zich in de eerste brieven nog moet bewijzen, en dat in de latere bij beiden twijfel is ontstaan over de verenigbaarheid van beider karakters. De toon blijft ook bij wederzijdse irritaties hartelijk, maar vooral Franssens spreekt zich ferm en heilzaam uit over Hoflands ‘Nederland-moeheid’, die hem tegenstaat: ‘Jij wordt geteisterd door een soort nationaal doemdenken. Daar ben ik eerlijk gezegd niet zo gek op. Als het hier allemaal niet goed is; je vriendjes in de kroeg eigenlijk een
soort gedwongen verpozing moeten bieden omdat jij je niet op je gemak voelt, blijf dan weg, ga naar een ander land of koop een stuk touw! Gelukkig zijn, of iemand geluk geven vergt nu eenmaal enige inspanning.’ Franssens onderhoudt zijn correspondentievriend ook ernstig over diens bijdrage aan een paginagroot ‘forumgesprek’ over Amsterdam-ergernis in NRC Handelsblad: ‘Weet je wat jullie moeten doen met elkaar? Naar Zwitserland gaan, waar geen vuiltje op de grond ligt maar ook geen fatsoenlijk mens op straat loopt. (...) Een spuitbus verbieden, als die er toen waren geweest, was een veertig, vijftig jaar geleden een klein kunstje, maar toen mochten er ook dingen gebeuren waar we nu nog allemaal elke dag verdriet over hebben. Foei!’ Het karakter van de briefwisseling is daarnaast ook heel onderhoudend. Hofland schrijft (eerst uit New York, later uit Oostbloklanden) over al wat een oplettend voorbijganger maar opmerken kan - waaronder het inzicht dat de sociaal-democratie en het gelukkige huwelijk de twee verkeerdste uitvindingen van deze eeuw zijn; een opstel waarin hij het verband legt tussen die twee is onlangs afgedrukt in het maartnummer van Les Temps Modernes. Franssens krijgt in het begin van de briefwisseling de rol toebedeeld van ‘jonge vriend’ die de reizende journalist op de hoogte houdt ‘hoe ons landje reilt en zeilt’. Gelukkig geeft Franssens in plaats daarvan een keur aan voortreffelijk vertelde opmerkelijke herinneringen en kwalijke gebeurtenissen (‘Maar geen voorbarig gescheld. Rustig aan.’) Beiden geven zich opgewekt over aan het opstellen van een lijst Wie-Niet-Deugt-in-Nederland. Met het bijhouden van zo'n persoonlijke zwarte lijst kan elkeen zijn voordeel doen, houdt Hofland zijn jonge vriend voor. ‘Nog zo'n wijsheid. Ieder mens krijgt bij zijn geboorte een machinegeweer mee. In de loop van zijn leven overkomen hem onvermijdelijk
een paar smeerlapperijen die niet meteen gewroken kunnen worden. Geen nood! Vroeg of laat komen de daders in het vizier; hij hoeft niet eens te mikken, het is voldoende om de trekker over te halen en daar begint dat ding te ratelen dat het een lieve lust is. Ik heb wel eens gedacht: nu is het genoeg, dat is te veel rechtvaardigheid! Maar dan kun je er niets meer aan doen; wat dat betreft ben je een tovenaarsleerling.’
DS