De tijdmachine van Metcalfe
De bruine revolutie door de ogen van tijdgenoten
1933 door Philip Metcalfe Vertaling J. Verheydt Uitgever Balans, 371 p., f 34,50
Jan Meyers
‘Ik wil de geschiedenis van een revolutie beschrijven zoals de mensen die zelf beleefden, en de Duitse samenleving in al haar complexiteit uitbeelden,’ verklaart Philip Metcalfe in het voorwoord van zijn boek waarmee hij momenteel alom de aandacht trekt. Een ambitieuze taakstelling! Aan de hand van brieven, dagboeken en memoires reconstrueert hij het wedervaren van vijf personen gedurende het eerste anderhalf jaar van het regime van Hitler: de Amerikaanse ambassadeur William Dodd, zijn dochter Martha, Bella Fromm, een joodse society-journaliste, Ernst (Putzi) Hanfstaengl, chef van Hitlers voorlichtingsdienst buitenland en Rudolf Diels, de eerste chef van de Gestapo. Zij behoorden tot de internationale beau-monde van Berlijn, ontmoetten elkaar op society-party's en hadden gemeen dat zij toeschouwer waren van het afglijden van Duitsland van rechtsnaar terreurstaat.
Bella Fromm
Martha Dodd
Rudolf Diels
Behalve uit de genoemde bronnen heeft Metcalfe ook rijkelijk geput uit kranten van die dagen, met name uit Amerikaanse en vooral uit de New York Times. Artikelen van buitenlandse correspondenten werden niet gecensureerd. Bovendien was de telefoon een vrije weg voor berichtgeving. Dat betekende nu ook weer niet dat men helemaal niet op zijn woorden hoefde te passen. Wie zich al te zeer het ongenoegen van de ongure, nieuwe meesters op de hals haalde, liep de kans het land uitgewerkt te worden, wat de moedige Edgar Mowrer overkwam. Naast de vijf hoofdpersonen speelt een aantal Amerikaanse persmensen een belangrijker rol, behalve Mowrer met name Louis P. Locher en Hubert Knickerbocker (Knick). Knick probeerde de impact van de bruine revolutie op Duitsland voor zijn Amerikaanse lezers duidelijk te maken door die te vergelijken met een Machtsergreifung door de Ku Klux Klan in de Verenigde Staten. De ervaringen van de krantemensen behoren tot de belangwekkendste van het boek. Mij bevallen ze beter dan die van Martha Dodd voor wie de auteur nogal een voorkeur aan de dag legt.
Wie het fijne van de bruine revolutie wil weten, moet niet bij Metcalfe zijn. Hij is geen historicus die eropuit is achtergronden en samenhangen te onderzoeken en verklaren. Metcalfe heeft een heel andere, wat nog niet wil zeggen geringere ambitie: ‘Een schilder zijn die een vergane wereld van persoonlijke en dagelijkse kleuren voorziet die ze eens bezeten heeft’ - en boven het Berlijn van toen zweven, door ramen naar binnen gluren en half vergeten gesprekken opvangen. Anders gezegd: volledig teruggaan in de tijd, in de huid kruipen van zijn personages, zich toegang verschaffen tot ambassades, vergaderingen, feesten, complotten, huizen, cafés en hotels... Daarbij wenst hij zich niet bezig te houden met de vraag wie goed of fout was, gelijk of ongelijk had, omdat zulke hoedanigheden pas in het historisch perspectief uitkristalliseren. Dit belet hem echter niet von Papen meteen ‘schurkachtig’ te noemen en dat de beide nazi's onder zijn hoofdpersonen hem tegenstaan, steekt hij ook niet onder stoelen of banken. Daarentegen worden de nazi-sympathieën van Martha Dodd met de mantel der liefde bedekt. Van enig historisch perspectief wil hij niet weten, alleen van de periode sec die zich uitstrekt van de Machtsübernahme tot ‘de nacht van de lange messen’. Door de afstand in de tijd te elimineren, althans te proberen dat te doen, ziet hij af van de voordelen die deze de historicus biedt. Het bezwaar hiervan is dat de lezer uitsluitend wordt geconfronteerd met de beperkte en/of onjuiste blik van de personen die er met hun neus bovenop stonden. De ‘alwetende’ historicus als corrigerend medium schittert door afwezigheid. Wie van de geschiedenis van het Duitsland van de jaren dertig niets afweet, zal na lezing van Metcalfes boek de aartsintrigant von Schleicher een aardig baasje vinden. Dat is de mening van zijn vriendin Bella Fromm en voor haar zal hij dat
ongetwijfeld zijn geweest, maar dat is geen criterium voor zijn historische image, net zomin als de houding tegenover de herdershond Blondi het is voor ons beeld van Hitler. Rudolf Diels komt vooral tot ons door de ogen van Martha Dodd. Hij was zeker geen nihilist. Evenmin waren zijn Schmisse daarvoor een uiterlijk bewijs.
Metcalfe beperkt zich tot een kleine bovenlaag. Dat is zijn goed recht. Alleen komt hij zodoende niet toe aan de uitbeelding van de complexiteit van de Duitse samenleving die hij zich ten doel had gesteld. De gewone man komt nergens aan bod. Die laat normaliter ook niet het soort primaire bronnen na waarop Metcalfe zijn boek heeft gebaseerd. Een belangrijk aspect van de bruine revolutie blijft dan ook onzichtbaar, namelijk de vreugde waarmee het Duitse volk (althans voor een deel) de terreur heeft begroet. Erik van Ree wijst er in zijn boek De totalitaire paradox op dat totalitaire systemen ondenkbaar zijn zonder de fanatieke en enthousiaste participatie van de actieve bevolking.